Voor de lezers met lange adem. (Bijna) ieder jaar laat ik de leerlingen van 6vwo zelf uit een shortlist kiezen welke recente roman ze het liefst uitgebreid willen behandelen in de klas. Tot mijn stomme verbazing kozen ze drie jaar geleden de oudste, dikste en meest complexe roman uit de lijst: De ontdekking van de hemel. Een mooie aanleiding om zelf een analyse te schrijven, die niet tot stand had kunnen komen zonder de inbreng van de leerlingen.

Voorwoord
Harry Kurt Victor Mulisch werd op 29 juli 1927 in Haarlem geboren, als zoon van een Oostenrijks-Hongaarse vader en oorlogscollaborateur (Kurt Mulisch) en een Duitse jodin (Alice Schwarz). Over zijn afkomst vertelt Mulisch later in een interview het volgende:
“Ironisch. Mijn vader werkte bij een bank, waar de joden hun geld heen moesten brengen. Maar als mijn vader niet met de Duitsers had samengewerkt, zou mijn moeder niet hebben overleefd. Toen zij werd gearresteerd, kon hij haar dankzij zijn hooggeplaatste vrienden vrij krijgen.”
Op negenjarige leeftijd scheiden zijn ouders, zijn moeder vertrekt naar Amsterdam en na de Tweede Wereldoorlog naar de Verenigde Staten. Harry blijft bij zijn vader, maar wordt vooral opgevoed door de huishoudster Frieda, naar wie hij later een van zijn dochters vernoemt.

In 1947 wint Mulisch met zijn debuutroman Archibald Strohalm de destijds prestigieuze Reina Prinsen Geerlingsprijs, over een jongen die een poging doet om een alomvattende filosofie te ontwerpen. Collega-schrijver Ronald Giphart omschrijft deze debuutroman als volgt: “In dit boek is een belangrijke rol weg gelegd voor een mythisch-magisch element. Volgens Mulisch is het de taak van de schrijver om de diepere betekenis van de werkelijkheid te laten zien. Dit kan onder andere door mythen en symbolen in deze werkelijkheid te herkennen en zo het alledaagse aan het mysterieuze en het goddelijke te verbinden.’
Mulisch groeit uit tot een van de succesvolste naoorlogse schrijvers, zijn roman De Aanslag was bijvoorbeeld een internationaal succes. Ook heeft hij veel non fictie geschreven. Zijn werken worden tot op de dag van vandaag nog herdrukt, gelezen en vertaald. Wel is hij altijd een controversieel schrijver gebleven: de een prijst zijn romans de hemel in, de ander doet ze af als semi-intellectueel gewauwel. De ontdekking van de hemel kan wel op veel bijval rekenen. Zo kiezen lezers het boek als beste Nederlandstalige roman ooit en wordt Mulisch ook in de Amerikaanse pers geprezen.
Ook als persoon lokte Mulisch extreme reacties uit vanwege zijn vermeende arrogantie. Zo verklaarde hij ooit dat hij op zijn vijftiende, zestiende al wist dat hij een groot genie was, alleen wist hij nog niet waarin. Mulisch was in zijn jongere jaren een bekende verschijning in de Amsterdamse uitgaanswereld, samen met zijn boezemvriend Hein Donner, zoon van voormalig minister van justitie Jan Donner. Donner was na Max Eeuwe de tweede schaakgrootmeester van Nederland en zelf ook geen onverdienstelijk schrijver. Hij stierf in 1988, vlak voordat Mulisch aan De ontdekking van de hemel begon. De roman is deels een hommage aan Hein Donner, de figuur Onno ziet er hetzelfde uit als Donner en praat ook op dezelfde manier.
De ontdekking van de hemel wordt ook wel een totaalroman genoemd, vanwege de vele thema’s die erin verwerkt worden: biologie, geschiedenis, psychologie, vriendschap, liefde, natuurkundige principes, muziek, architectuur, religie en natuurlijk literatuur. Mulisch gooit ze allemaal in een blender en maakt er iets volstrekt nieuws van. Hoewel soms behoorlijk uitdagend, is het vanwege de reikwijdte ook een perfecte roman voor een nieuwsgierige 6-vwo scholier, al is het wel belangrijk om feiten en fictie uit elkaar te houden. Dit geldt met name voor de delen waarbij relativiteit, quantummechanica en snaartheorie met elkaar vermengd worden.
Mulisch kreeg met zijn vrouw Sjoerdje Woudenberg twee dochters en met zijn vriendin Kitty Staal een zoon. Mulisch stierf op 30 oktober 2010.

Harry op schoot bij zijn moeder
Proloog
Een roman is een samenspel tussen schrijver en lezer. Honderd lezers zullen honderd verschillende interpretaties van een roman hebben. Dat komt door je eigen achtergrond, je eigen kijk op het leven en je eigen culturele bagage: welke boeken heb je gelezen, welke films ken je, welke muziek spreekt jou aan? Samen vormen ze je referentiekader. Daardoor is een roman nooit statisch, nooit af, maar juist dynamisch. Nieuwe lezers zullen telkens weer nieuwe invalshoeken vinden.
Er zijn verschillende manieren van interpreteren. De meest eenvoudige: de verteller geeft letterlijk aan waar de roman om draait. In het geval van De ontdekking van de hemel gebeurt dit in de proloog, de intermezzo’s en de epiloog, die allemaal vanuit het perspectief van de hemel zijn geschreven – letterlijk door een alwetende verteller, namelijk twee engelen die in de hemel discussiëren en alles weten over wat zich op aarde afspeelt. Zij kennen het hele verhaal al dat ons aardbewoners spoedig voorgeschoteld zal worden.
Maar daarmee zijn we er nog lang niet, want het grootste gedeelte van de roman speelt zich op aarde af. En wij, de lezers, moeten uitvissen hoe dat gedeelte zich verhoudt tot het gedeelte dat zich in de hemel afspeelt. Hier wordt de interpretatie minder eenduidig. Veel literaire schrijvers spelen een spel met hun lezers, Harry Mulisch doet dat al helemaal. Zie het als een puzzel, of een detectiveserie. De schrijver houdt een deel van zijn kaarten verborgen, maar geeft je wel aanwijzingen. Die aanwijzingen geeft hij dus soms letterlijk en soms indirect.
De ontdekking van de hemel heeft iets van een raadsel, een cryptische tekst, zoals de Diskos van Phaistos die Onno in de roman tracht te ontcijferen. Het is alsof Mulisch de puzzel in zijn hoofd, waarbij elk stukje naadloos op andere stukjes past, op de grond heeft gesmeten, waardoor deze bezaaid is geraakt met allemaal afzonderlijke stukjes. Eén zo’n stukje bevindt zich bijvoorbeeld op bladzijde 60 en kan verbonden worden met een stukje op bladzijde 228 en weer met eentje op bladzijde 541. Aan ons om de hele puzzel weer in elkaar te zetten.
Misschien vraag je je nu af: wie zegt dat Mulisch het allemaal zo bedoeld heeft? Misschien bedoelde hij er veel minder mee, of iets geheel anders. Mijn antwoord: wat maakt het uit? Jij bent de lezer en je hebt het recht om een roman te interpreteren zoals jij dat wilt. Ter ondersteuning van dit standpunt beroep ik mij op de schrijver zelf: ‘Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben. De lezer is niet de toeschouwer van een toneelstuk, maar de akteur die alle rollen uitbeeldt. De lektuur is zijn hoogsteigen kreatie. De schrijver levert tekst maar een artistiek werkstuk wordt het pas door het talent van de lezer.’ (Voer voor psychologen, p. 75) en: ‘Vraag de schrijver niet, wat hij met zijn werk “bedoelt”: het is de lezer, die antwoordt.’ (zie de paragraaf ‘de rol van de lezer’ in deze link)
Voordat we beginnen te puzzelen, nog een belangrijke opmerking over de aard van een roman en de verhouding tot de schrijver. Een roman is fictief en daarmee in de eerste plaats een kunstvorm. Die kunst schuilt in dit geval vooral in de samenhang, de structuur van de roman (de puzzel). Het is niet Mulisch’ intentie om een alomvattende verklaring te geven over hoe de wereld werkelijk draait en wat het verband is tussen de hemel, het heelal en de duivel. Het beste bewijs daarvan vind je in dit fragment (minuut 9:05), waarin Mulisch tegenover de interviewer verklaart dat hij niet gelooft in een terugkeer naar de hemel. Wel kun je de romans symbolischer lezen, en ook hier heeft Mulisch zich vaker over uitgelaten. De hemel, de religie en zeker de 10 geboden staan dan voor het verlies van menselijke normen en waarden, de duivel voor de ratio, de wetenschap en de technologie.
De roman is dus ook niet in de eerste plaats bedoeld om kennis op te doen over de bijbel, de mythologie of DNA. Dan kun je net zo goed een wetenschappelijk werk lezen of de bijbel zelf. Wat een roman bijzonder maakt, zijn de verbanden, het cement tussen de stenen, de structuur, de symfonie, de kunstvorm dus. Dat neemt natuurlijk niet weg dat bij lezing van de roman al die kennis mooi meegenomen is.
Enfin, vooruit met de geit. Laten we beginnen met spelen, met puzzelen. Om dat te doen kies ik voor de volgende structuur van deze beschouwing, waarbij Quinten de rode draad vormt. Aan het einde zal duidelijk worden waarom voor deze structuur is gekozen.
Deel 1. Proloog: een beschrijving van de hemel door de engelen (pagina – van de roman)
De voorgeschiedenis van de ouders van Quinten tot de conceptie van Quinten.
Deel 2. De opdracht: een beschrijving van het verband tussen hemel en aarde door de engelen
De gebeurtenissen die in de tijdspanne van de conceptie van Quinten tot de geboorte van Quinten op aarde plaatsvinden.
Deel 3. Eerste, tweede en derde intermezzo: een beschrijving van de aarde, door het verband tussen Satan, de hemel en de mensheid te beschrijven.
De geboorte van Quinten tot de dood van Quinten
Epiloog
Deel 1: van generatie op generatie
1A Proloog: een beschrijving van de hemel door de engelen
God, de schepper, is niet langer noodzakelijk, zo wordt in de proloog verteld door middel van een dialoog tussen twee engelen in de hemel. De mens kan het prima alleen af. De mens heeft zelfs het grote geheim van God en de engelen ontfutseld: DNA. Nog even en we hebben de hemel niet meer nodig om onszelf te maken, dat kunnen we prima in een laboratorium. De mens wordt daarmee God. En dat zit ze in de hemel niet lekker. Er moet ingegrepen worden, door een afgezant. En iets met een testimonium.
De engelen leggen uit hoe de hemel eruit ziet: deze bestaat uit een oneindig aantal Vonken die zich bevinden in een oneindige ruimte. Een prachtige ruimte, met alle mogelijk denkbare vormen: cirkels, driehoeken, pentagrammen, hexagrammen etc. etc.
[……] Heeft de Chef het nu eenmaal zo ingericht, dat wij in ons Oneindige Licht een Vonk hebben voor elke mogelijke combinatie van een zaadcel en een eicel. Bij iedere zaadlozing werpt een man driehonderd miljoen spermatozoa uit: ten opzichte van één vrouwelijke eicel is dat al een even groot aantal mogelijke mensen, waaraan dus even veel Vonken beantwoorden. Maar er is ook een Vonk vereist voor elke combinatie van elk spermatozoön uit elke lozing van élke man uit heden, verleden en toekomst met elke eicel van elke vrouw in heden, verleden en toekomst.
Een Oneindig Licht, veroorzaakt door een oneindig aantal Vonken. Een Vonk is dus een mogelijke combinatie van een zaadcel en een eicel. En zelf dus ook een cel, want een zaadcel x een eicel levert een nieuwe, unieke cel op. Elke man uit heden, verleden en toekomst x 300 miljoen tot de macht elke vrouw uit heden, verleden en toekomst. Elke mogelijke combinatie – een hedendaagse man uit Nederland met zijn 300 miljoen zaadcellen die mogelijk verstrengeld raken met de eicel van een Griekse vrouw uit 300 voor Christus, of met een Egyptische vrouw uit 100000 na Christus. De ene helft op straat die de andere passeert. Een duizelingwekkend aantal. Al onze mogelijkheden bevinden zich in de hemel en vormen samen het Oneindige Licht. Elke mogelijke DNA-sequentie. En daarmee zijn we er zelfs nog niet, want al die mogelijke DNA-sequenties kunnen zich ook weer voortplanten met al die andere mogelijke DNA-sequenties, het Grieks-Nederlandse kind kan zich mogelijk ook weer voortplanten met het Egyptisch-Nederlandse kind, waardoor er nooit een einde aan de hemel kan zijn: al die Vonken moeten gehuisvest worden.
Slechts een zeer klein percentage van die Vonken verlaat de hemel en wordt geboren op aarde met het omhulsel van een lichaam dat de goddelijke kern aan het zicht onttrekt. Quinten is een van hen. Bovendien een heel bijzondere. Iemand die voor een zeer speciaal doel wordt ingezet en daarom over zeer speciale gaven moet beschikken. Niet iedereen kan immers de opdracht uitvoeren, er is een uitverkorene voor nodig. Eén uit miljarden. De perfecte DNA-combinatie. Iemand die over wil en moed beschikt, en zich bovendien ‘het buitensporige idee’ kan herinneren (wat dat dan ook moge zijn. Dat weten we nog niet). En dus kweekt de hemel de perfecte combinatie volgens het principe van veredeling, op dezelfde manier zoals een tuinier zijn gewassen veredelt, of een paardenfokker zijn paarden: door de meest geschikte exemplaren te kruisen – generatie na generatie. De meest geschikte exemplaren om de uitverkorene na een lange reeks voorgangers uiteindelijk op aarde te zetten, zijn Ada en Max.
1B Oedipus en de driehoeksverhouding
De opdracht konden we in beginsel natuurlijk aan elke willekeurige Vonk geven, maar dat zou zinloos zijn geweest. Het probleem was, dat hij, wilde hij werkelijk onze afgezant zijn, zich die opdracht ook nog moest kunnen herinneren als hij zich eenmaal in de geest en het vlees zou bevinden. Dat wil zeggen, hij moest op dat buitensporige idee kunnen komen, en bovendien moest hij de wil en de moed hebben, het uit te voeren.
1967. Het is onrustig in de wereld. De Vietnamoorlog is in volle hevigheid aan de gang, Fidel Castro heeft van Cuba een communistische staat gemaakt in de achtertuin van de Verenigde Staten en in Europa laaien de studentenprotesten in Parijs en Amsterdam op. Jonge mensen zetten zich af tegen de vorige generatie. De oude, gereformeerde ex-premier Quist zit met zijn familie thuis. Hij en zijn familie zijn het symbool van de oude macht, de mensen die het voor het zeggen hebben. Tot dan toe zijn dat in Nederland altijd de christenen geweest.
De familie kent één luis in de pels: Onno – een geniale linguïst die niets liever doet dan andere mensen provoceren, geheel in de geest van de jongeren uit die tijd. Toevallig (?) ontmoet deze Onno na zijn bezoek aan het ouderlijk huis de toekomstige vader van de afgezant op aarde: Max Delius. Een boezemvriendschap ontstaat. Vanaf dat moment zijn de twee soulmates.
Op Max ligt de focus in het eerste hoofdstuk, van zijn karakter en achtergrond komen we het meest te weten. Laten we eens verder inzoomen op Max. Over welke eigenschappen beschikt hij die zo belangrijk zijn voor zijn toekomstige zoon?
Max kent een wel zeer gecompliceerde stamboom: zijn vader Wolfgang was een ter dood veroordeelde Oostenrijker oorlogsmisdadiger, zijn moeder Eva Weiss een Duitse jodin, die door haar eigen man wordt aangegeven en de dood wordt ingejaagd. Max wordt opgevoed door pleegouders en schopt het tot sterrenkundige. Ook is hij een ziekelijke rokkenjager. Zijn obsessie met vrouwen en zijn familiegeschiedenis komen in 1 passage overduidelijk bij elkaar, nadat Max aan Onno heeft verteld hoe zijn vader zijn moeder (en de grootouders) heeft verraden:
‘Mijn grootvader was fout in de Eerste Wereldoorlog’, zie Max, ‘mijn vader in de Tweede, en om de familietraditie hoog te houden zal ik dus fout moeten zijn in de Derde.’ Terwijl hij een sigaret opstak, draaide hij zijn hoofd even opzij om de kuiten van een passerende vrouw te inspecteren.
‘Zie ik goed,’ vroeg Onno, ‘dat jij het hebt over de dood van je moeder, dan een twijfelachtig grapje maakt en vervolgens een vrouw nakijkt? Wat ben jij voor iemand?’
‘Iemand dus, die een vrouw nakijkt als hij het heeft over de dood van zijn moeder. Ik had het trouwens ook over de dood van mijn vader.’
Max

Delius Eva Weiss
Over de vader komen we een stukje verderop in het eerste deel meer te weten, als Max en Onno naar het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie gaan. Max’ vader blijkt een aanhanger van het zogeheten solipsisme te zijn, zo blijkt uit een aantekening die gevonden is in zijn cel:
Es gibt nur mich. Was es nicht gibt, das kann nicht sterben
Volgens het solipsisme kan er niets buiten het eigen bewustzijn bestaan, de rest van het universum bevindt zich slechts in de geest van de waarnemer. Of zoals het in de roman beschreven wordt:
Hij voerde aan, dat zich in Delius’ cel het beruchte boek van Max Stirner bevond, een duits filosoof uit de eerste helft van de vorige eeuw, propagandist van een extreem, amoreel egoïsme, wiens Einzige een voorloper was van Nietzsche’s Übermensch.1
Wolfgang Delius is de ultieme egoïst2, het negatief van Christus, en ook van Max kunnen we niet zeggen dat hij veel compassie met de mensheid toont, al zijn er in zijn geval verzachtende omstandigheden aan te voeren en staan zijn daden in geen enkele verhouding tot die van zijn vader. Toch is Max naar de buitenwereld toe een wat kille persoonlijkheid, die geen enkele compassie toont met de vrouwen met wie hij het bed deelt, hij ziet ze als gebruiksvoorwerpen.
Max is ook een obsessieve persoonlijkheid, dat uit zich niet alleen in zijn dwangmatige vrouwenjacht, maar bijvoorbeeld ook in zijn overdreven netheid. Zijn zoon Quinten, de afgezant op aarde, moet ook wel solipsistische, obsessieve trekjes hebben. Hij kan zich niet laten afleiden door aardse besognes. Die aardse besognes zijn slechts van belang voor zover ze aansluiten bij zijn innerlijke obsessies, vergelijkbaar met een wetenschapper die zijn omgeving uit het oog verliest doordat hij volledig opgaat in zijn theorie, of een schrijver die een meesterwerk wil produceren en daardoor minder oog voor zijn gezin heeft.
Dan komt Max Ada tegen in het antiquariaat ‘Lof der Zotheid’ van haar ouders. Zoals gewoonlijk pakt Max de zaken weer voortvarend aan; diezelfde nacht nog bedrijven zij de liefde. Ja, de liefde, want voor het eerst in zijn leven blijft het niet bij één nacht. Max en Ada worden een stel. Vreemd gaat hij nog wel, maar de frequentie neemt af.
Die frequentie wordt pas 1 als Max een curieuze relatie krijgt met Sofia, de moeder van Ada. Overdag gedragen ze zich even formeel als voorheen ten opzichte van elkaar, ’s nachts met de lichten uit spat de passie er vanaf op een manier die Max nog nooit heeft ervaren. Wij citeren:
…En in de diepte van haar buik hapte zich elke keer iets aan zijn eikel vast, – wat was dat voor geheim? Haar baarmoedermond? (336)
Nog nooit had hij zoiets raadselachtigs meegemaakt, maar op een of andere manier beantwoordde het aan een diepe wens, waarvan hij zich nog nooit bewust was geweest. Hij had de onbereikbare vrouw bereikt! [354]
Opvallend is dat Max’ drang naar vrouwen afneemt naarmate hij meer over zijn verleden komt te weten en daarmee min of meer in het reine komt. Zoals geschreven leest hij over zijn vader, en even later bezoekt hij Auschwitz, waar zijn moeder is vermoord door de nazi’s. Is er een psychologisch verband, zoals al werd gesuggereerd in de passage waarbij hij over zijn moeder praat en in één moeite door de kuiten van een vrouw bewondert? Dit denkt Max over zijn relatie met Sofia:
Volgens de psychiaters zou het wel pervers zijn, overwoog hij. Freud zou de slappe lach er wel van hebben gekregen, maar aangezien haar mysterie precies paste op het zijne, als een moer op een schroef, raakte hij volledig verslaafd aan de situatie. (354]
Sigmund Freud, de Weense arts, de psycholoog van het onderbewuste. Wat is zijn relatie met de diepe onbewuste wens van Max? Het antwoord: de mythe van Oedipus.
Op een lang vervlogen dag breekt de pest uit in het rijkdom van koning Oedipus.3 Het orakel van Apollo deelt mede dat de pest zal stoppen op het moment dat de moordenaar van koning Laois opgespoord en gestraft wordt. Oedipus start een onderzoek. Een blinde ziener vertelt hem dat hij zélf de moordenaar van Laois is, waarop Oedipus in toorn ontsteekt bij het aanhoren van zoveel laster. Zijn vrouw Iocaste, de weduwe van Laois, probeert hem daarop te sussen: orakels en zieners zitten er ook wel eens naast. Als bewijsvoering vertelt ze wat een orakel haar lang geleden heeft verteld: haar zoon zou met haar huwen en haar man vermoorden. Om die gruwel te vermijden, heeft zij zich ooit van haar pasgeboren zoontje ontdaan. Ook vertelt ze dat Laois vermoord werd door rovers bij een driesprong op de weg naar Delphi.
Nu krijgt Oedipus het Spaans benauwd. Hij herinnert zich dat hij op die plek iemand vermoord heeft en beseft dat híj het kind is dat te vondeling is gelegd. Zonder zich daarvan bewust te zijn, heeft hij zijn vader vermoord en is hij met zijn moeder getrouwd.
Freud gebruikt deze mythe op een symbolische manier om een nieuwe theorie in de psychologie te introduceren: het Oedipus complex. Volgens deze theorie heeft iedere man een onbewuste erotische band met de moeder, veroorzaakt door het feit dat zij ooit één waren. Bovendien heeft de man de neiging om te strijden met de vader. Als een kind zich normaal ontwikkelt, is er niet zoveel aan de hand. Het zal zich vanzelf losmaken van de moederband en uitgroeien tot een individu met een gezonde relatie richting zijn moeder en andere vrouwen. Hoogstens ziet men het Oedipus complex nog op een wat onschuldiger manier terugkeren in de ‘keuze’ voor een partner: iedereen is wel bekend met het gegeven dat sommige mannen trouwen met een vrouw die verdacht veel op hun moeder lijkt.
Problematischer wordt het als er geen sprake is van een normale ontwikkeling, zoals in het geval van Max, die zijn moeder nooit gekend heeft. Hij heeft geen kans gekregen om zich normaal te ontwikkelen, wat zich uit in talloze seksuele escapades, die niets anders zijn dan een zoektocht naar een sterke surrogaatmoeder. Een zoektocht die eindigt bij Sofia Brons. Dat is het geheim waar Max over spreekt: de baarmoedermond. Een diepe wens waarvan hij zich nog nooit bewust was geweest. Nu hij de onbereikbare vrouw heeft gevonden, is het meteen afgelopen met zijn seksuele obsessie en blijft hij monogaam. De passages waarin de geslachtsgemeenschap tussen Max en Sofia wordy beschreven, bevatten verschillende aanwijzingen dat hier sprake is van een terugkeer naar de moederschoot. Gezond is de relatie nog steeds niet te noemen, wel komt er een einde aan de zoektocht van Max.4
Overigens geldt voor Onno iets soortgelijks. Onno’s vader is een machtige man, voor wie hij ondanks zijn grappen en grollen altijd ontzag zal blijven houden. Het niveau van zijn vader zal hij ook nooit bereiken, verder dan staatssecretaris komt hij niet. Onno’s moeder is een onderdanige vrouw, iemand op de achtergrond die in het verhaal weinig aandacht krijgt. Weer een vader dus die de moeder overheerst, zoals dat bij Max wel heel letterlijk het geval is.
Onno

Hendrikus To Quist
Op een dag meldt Max zich onderaan het raam van de woning van Onno en vraagt in al zijn onschuld aan diens vriendin Helga:
‘Mag Onno buiten komen spelen?’
Instinctief begrijpen Onno en Helga dat dit het einde van hun relatie is. Max heeft met één opmerking de ongelijkheid ervan aangetoond: Helga is meer een moeder dan een vriendin. Ze verzorgt Onno – het geniale reuzenkind dat nooit opruimt, leeft op kroketten en zichzelf nauwelijks kan verzorgen.5
Ada en het Elektra complex
Het Elektra complex, bedacht door de psycholoog Carl Gustav Jung, is de tegenhanger van het Oedipus complex. In deze theorie heeft de dochter een voorliefde voor de vader, terwijl zij strijd levert met de moeder. Dit geldt één op één voor Ada. Zij vecht letterlijk met haar moeder nadat deze voor de zoveelste keer haar vader gekleineerd heeft. Nu is de moeder de sterke en de vader de zwakke.
Ada

Sofia Oswald Brons
En dus ontwikkelt Ada een drang naar een surrogaatvader. Geen wonder dat ze in contact komt met Max en Onno, die beiden 33 jaar oud zijn, terwijl zij pas 21 jaar is en bovendien maagd, een verwijzing naar de maagd Maria uit de bijbel, de moeder van Christus. Ada kijkt tegen beide heren op, mengt zich zelden in hun filosofische bespiegelingen, als een kind dat haar vader niet tegenspreekt.
Ada

Max Onno
Er is nog iets met Ada. Ada speelt cello op een hoog niveau. Het is haar lust en haar leven. Wanneer ze speelt, bevindt ze zich in hogere sferen, ze is compleet in haar element. De link tussen Ada, de muziek en de hemel wordt in de roman meerdere keren gelegd. Een paar voorbeelden:
(Onno) “Of geloof jij, dat de muziek iets is dat daar ergens in de hemel zweeft?
(Ada) ‘Misschien wel ja’
Als Ada later in coma ligt:
“Maar even later wist hij het plotseling: het was de uitdrukking die zij had wanneer zij speelde, wanneer zij opging in de muziek’
“Er ging iets eeuwigs van haar uit”
Tijden veranderen: geboorte en dood/leven
De tijd tikt door, langzaam vordert de roman. De driehoeksverhouding tussen Ada, Max en Onno krijgt een nieuwe dimensie: Ada trekt in bij Onno nadat Max nadat deze haar onherstelbaar beledigd heeft, zonder dat dit ten koste van de wederzijdse vriendschap gaat. De driehoeksverhouding blijft in stand, Max begrijpt waarom Ada voor Onno kiest.
Ada wordt uitgenodigd om te komen spelen op Cuba. Max en Onno gaan mee. De episode op Cuba kenmerkt zich door het contrast tussen de revolutionaire sfeer en de paradijselijke natuur, daarom is het de perfecte plek voor Quinten om geboren te worden. Ook zien we hier een spiegeling van het rechts/links conflict in Nederland, maar dan op een veel grotere schaal. In Nederland gebeurt zelden iets, volgens een van de engelen. Cuba/De Verenigde Staten, dat is andere koek.
Max en Ada gaan zwemmen, Onno heeft andere plannen. Dit is een moment waarop vele motieven in de roman bij elkaar komen. Max raakt geïnspireerd door de zee, de hemel en de muziek:
Toen hij onder de bomen vandaan kwam […..] ontvouwde de maanloze sterrenhemel zich met een geste die hij bijkans dacht te horen: als een schitterend accoord van het hele orkest.
En wat te denken van Ada:
Met haar gedachten was ze bij het sprookjesachtige feit, dat zij hier nu was omdat zij cello kon spelen: auf Flügeln des Gesanges had de muziek haar naar deze plek in de zee gedragen.
Dit is voorbestemd, in de meest letterlijke zin van het woord.
Ada: ‘Kijk, een vallende ster! We mogen een wens doen.’
Hij draaide zijn hoofd om, – maar het korrelige, lang nagloeiende gasspoor vertrouwde hij niet helemaal: dat moest dan een blok zijn van een of twee kilo, zo groot waren meteorieten zelden.
[……..]
<<Een kind>> is wat zij onmiddellijk had gedacht, zonder na te denken, alsof die wens net zo in haar geest was gedoken als dat ding in de dampkring, – <<ik wens mij een kind>>.
Hier grijpt de hemel onmiskenbaar in. Die macht hebben de engelen, zoals we spoedig nog vaker zullen zien. Ze kunnen de mensen ‘dringen, maar niet dwingen,’ vertelt de engel in een van de intermezzo’s. Dringen, omdat ze in staat zijn in te grijpen in het lot van de mensen, maar niet dwingen, omdat de mensen ook nog zoiets als een eigen vrije wil hebben. Dringen, door Max en Ada te inspireren en ze op de perfecte plek neer te zetten, maar niet dwingen. Tussen Max en Ada is nog een vonk aanwezig, een vonk die door de engel opgepookt wordt tot een vurig verlangen. Deel 1 van het plan van de engel is uitgevoerd. De conceptie van Quinten is een feit. Daarmee is ook deel 1 van de roman afgerond, en direct daarna schakelt het perspectief weer van de aarde naar de hemel.
2 Van conceptie tot geboorte
2A De opdracht: een beschrijving van het verband tussen hemel en aarde door de engelen
– Vonk! Ja, jij! Drijf naar mij toe in langzaam wentelende parallellepipeda door dit witter dan witte Licht, dat hier van alle kanten straalt en klinkt, waar wij door omgeven en van doordrongen zijn, zelf een deel er van, licht in Licht, harmonie in Harmonie. Wie zou weg willen uit dit pneumatische areaal, waar elk deel samenvalt met het geheel, waar het geheel in elk deel is, en waar dan hier, dan daar figuren gestalte aannemen en verdwijnen, driehoeken, cirkels, ellipsen, hyperbolen, bollen, kegels, kubussen, octaëders, dodecaëders, waarin jij een singulier punt bent, nee, een harmonisch klinkend snaartje Licht.
De hemel ziet er dus als volgt uit: een Oneindig Licht, gevormd door alle mogelijke Vonken en alle mogelijke combinaties van alle mogelijke Vonken, die in hun dans, in Harmonie, de meest prachtige figuren vormen, van driehoeken tot dodecaëders.
Sommige van die Vonken verhuizen van de hemel naar de aarde, van het Licht naar het Donker:
Kun je hier weg? Kijk, daar, bij die convexe polygoonsector, daar gaat er een:
[….]
Kijk om je heen, je ziet het overal gebeuren, onafgebroken. Waar gaan ze heen? Kijk goed – je ziet ook Vonken terugkomen in het Licht, daar, en daar, en daar. Is er dus nog iets anders dan dit eeuwige domein?
…]
Ja, je moet het nu weten: deze wereld is niet de enige. Er is nog een andere wereld. […] Er is een aarde. De aarde bestaat – als de binnenste kerker van het Rijk der Archonten. […] maar zelfs het aardse licht van de zon is Duisternis vergeleken met ons Licht. Het is als het ware de schaduw van het onze
[…]
Zoals in ons Licht de kiem van de Duisternis schuilt, zo neigt de Duisternis naar ons Licht en heeft het lief.
Van die speciale groep die verhuist, is Quinten nog specialer.
Maar jij behoort tot die kleine uitgelezen schare, die aan de beurt komt. [….] omdat je een opdracht mee zult krijgen, die alleen jij je zult weten te herinneren. Maar je zult hem je niet herinneren als een herinnering, je zult denken dat het je eigen idee is, een fantastische inval. Want zo min als je hier iets weet van de aarde, zul je op aarde nog iets van deze wereld weten.
Vaarwel! Ga! Nu! Bezorg ons het testimonium terug! Adieu!
De engel legt vervolgens precies uit wat de verhouding is tussen hemel en aarde, en de verhouding tussen het goddelijke in de mens en het menselijke in de mens:
Want terwijl je op weg naar aarde in een punt des tijds door de driehonderdvijfenzestig aeonen, werelden en geslachten zakt, zul je steeds zwaarder worden, steeds meer rommel uit die kosmische sferen zal zich aan je vasthechten, omhulsel, kleren, aangroeisels, slakken, dood gewicht, dat je besef van het oorspronkelijke Licht bedekt, net zo lang tot je eindelijk in de duistere gevangenis van de geest en het vlees valt en ten slotte geboren wordt als een mens. Dat wil zeggen, als een wezen dat niets meer weet, zelfs niet wat het zelf is – namelijk Licht, – als een slapende. Dat geldt ook voor jou. Maar tegelijkertijd ben jij anders dan de anderen. Alle anderen zijn slapenden, die ontwaken moeten: door geloof en kennis. Alleen dan is er voor hen een weg terug. Maar de zware aanhechtsels hebben hen meestal verzoend met het leven op aarde, zij zijn vergeten dat zij daar vreemdelingen zijn en zij zijn dan wat zij denken dat zij zijn: dat is de grootste bedreiging voor hun terugkomst.
Dit is een centraal idee in de roman waar we even langer bij stil moeten staan. De oorsprong van de mens is goddelijk, is Licht. Dit ultiem kleine lichtpuntje bevindt zich op aarde in hem en haar, omgeven door de duistere gevangenis van de geest en het vlees. De mensen hebben niet of nauwelijks weet van dit Licht, ze zijn slapenden, die ontwaken moeten: door geloof en kennis.
In het daarop volgende intermezzo wordt melding gemaakt van ene Simon Magus, de grondlegger van de gnostiek. En dan zien we waar Mulisch de mosterd vandaan gehaald heeft:
Het centrale thema is, dat de mens afkomstig is uit een goddelijke wereld en in zijn aardse situatie een goddelijke kern in zich heeft die afkomstig is uit die wereld. Die kern is verstrikt geraakt in de materie of in het kwaad in de stoffelijke wereld. Demonische krachten, soms ook geïnterpreteerd als hartstochten of het noodlot, trachten die kern gevangen te houden in zijn lichamelijk omhulsel. Wie de werkelijke situatie kent en dus ook weet heeft van zijn goddelijke kern en van de mogelijkheid tot terugkeer naar de goddelijke wereld heeft gnosis.’6
De gnostiek deelt veel kenmerken van Plato’s Ideeënleer:
Plato: ‘In de Ideeënleer wordt geformuleerd dat de ziel voor de geboorte in de Ideeënwereld aanwezig was en daar volmaakte kennis van de Ideeën heeft opgedaan. De ziel wenst ook terug te keren naar de goddelijke werkelijkheid.7
We laten de hemel voorlopig weer even met rust en keren terug naar de aardse perikelen van de mensen. Onthoud voor nu het Idee van Plato en het idee van de gnostiek enerzijds en het Oedipus complex anderzijds. Ze zullen op een vernuftige manier gaandeweg het verhaal verstrengeld raken en tot een climax leiden.
2B De gebeurtenissen die op aarde plaatsvinden in de tijdspanne van de conceptie van Quinten tot de geboorte van Quinten
Na het licht en leven van Cuba volgt het donker en de dood van Drenthe. Het noodlot slaat toe. De eerste onheilstijding: de drie krijgen bericht dat de vader van Ada is overleden, waarop ze besluiten om ’s nachts in een helse storm naar Leiden te rijden. Dan volgt de tweede onheilstijding: een boom doorboort hun auto en valt precies op Ada.8 Quinten zal geboren worden, maar Ada raakt in een coma, waaruit zij nooit meer zal ontwaken. Waarom? Waarom besluit de engel tot een zo drastische maatregel? Wat is de functie hiervan in het verhaal? We gaan het zien.
Maar na deze donkere episode is het eerst weer tijd voor leven, het leven van Quinten dat voorbereid dient te worden. Onno, de veronderstelde vader, kan hem niet opvoeden. Deels doordat hij zelf nog een kind is, deels doordat hij een groot deel van zijn tijd kwijt zal zijn aan de politiek. Hij kiest ervoor om Quinten te laten opvoeden door Max en Sophia, zich onbewust van zowel de nachtelijke relatie die deze twee onderhouden als van het feit dat Max de eigenlijke vader is, dat weten alleen de engelen en wij, de lezers.
Onno passeert daarmee zijn familie, geheel in lijn met het jaren ’60 conflict dat we al eerder zagen. Familie, dat is ouderwets vanuit Onno geredeneerd, iets van vroeger tijden, net als het oude testament van de gereformeerden, die het gezin als de hoeksteen van de samenleving beschouwen. Het nieuwe gezin kiest voor een alternatieve leefomgeving, en welke omgeving past daar beter bij dan een commune-achtige plek als Groot Rechteren in Drenthe? Een kasteel waar onder andere een kunstenaar, een vertaler en een architectonisch geschiedkundige wonen.
Groot Rechteren bevindt zich in de buurt van Westerbork, waar Max voor zijn werk als sterrenkundige naartoe moet. Een van de meest markante stukjes Nederland, zeker voor Max. Voorheen, in de Tweede Wereldoorlog, een concentratiekamp waar hoogstwaarschijnlijk ook zijn moeder heeft gezeten, voordat zij definitief op transport werd gezet naar Auschwitz. Tegenwoordig een sterrenwacht. In één oogopslag, op hetzelfde terrein, kan men de hel uit recente tijd en de hemel van heel vroeger :


Het huis van kampcommandant en ss’er Albert Gemmeker en de telescopen (spiegels) waarmee we de hemel observeren.
3A. Eerste, tweede en derde intermezzo: een beschrijving van de aarde, door het verband tussen Satan, de hemel en de mensheid te beschrijven.
Ook wij hebben pas zo’n vijfenzeventig mensenjaren geleden tot ons afgrijzen ontdekt, hoe snel de technische vaardigheden daar beneden toenamen en wat de mensen er mee zouden gaan doen – niet alleen op biotechnologisch gebied, maar op alle andere gebieden ook. Binnen afzienbare tijd is er alleen nog een sterfhuisconstructie over van onze organisatie, waarna de hemel ten slotte als een boek zal worden toegerold.
De mensheid neemt steeds meer taken over van de engelen in de hemel, en dat zit ze daar niet lekker, zo lazen we al in de proloog. Nog even en de mensen kunnen zichzelf met hun kennis van DNA in het laboratorium voortplanten, waardoor de engelen geen taak meer hebben. Ook valt de naam Nietzsche:
Hij was een aanhanger van Nietzsche, de huiveringwekkendste van alle gasten.
[….]
Dat was die nihilist die destijds het praatje rondstrooide, dat de Chef dood was.
Nietzsche dus. Volgens de tekst een huiveringwekkende nihilist9 die schreef dat de Chef, oftewel God, dood was. NIetzsche, een domineeszoon, werd geboren in 1844. Hij schreef zijn filosofie in een periode die gekenmerkt werd door verlies in het geloof in God (althans bij de voorlopers uit die tijd, en daar was Nietzsche er zeker een van) en de industriële revolutie. Precies die combinatie van het verlies van religie en de opkomst van de wetenschap en daarmee de technologie, vormt de rode draad van de roman. Het is dé reden dat Quinten naar de aarde moet en ook weer moet terugkeren. Het verlies van religie wordt later verder uitgewerkt als duidelijk wordt wat Quintens opdracht precies is. We kwamen deze gedachte ook al tegen in de citaten van twee pagina’s terug:
Maar de zware aanhechtsels hebben hen (de mensheid, JS) meestal verzoend met het leven op aarde, zij zijn vergeten dat zij daar vreemdelingen zijn en zij zijn dan wat zij denken dat zij zijn: dat is de grootste bedreiging voor hun terugkomst.
Laten we ons nu richten op die andere kant van de medaille: de technologische wending. Waarom is die zo problematisch? Ook hier wordt in de proloog al naar gehint:
Onze ongerustheid over de technologische wending, die de mensengeschiedenis meer en meer nam, werd door die zinloze slachting10 definitief bevestigd.
Als je de oorlogen van de 20e eeuw vergelijkt met vroegere oorlogen, dan valt het extreem hoge aantal slachtoffers op. Dat hoge aantal is een direct gevolg van de technologische ontwikkelingen; voor het eerst konden de machthebbers gebruikmaken van bommenwerpers, tanks en andere massavernietigingswapens.
In de intermezzi wordt deze technologie rechtstreeks gekoppeld aan de duivel: Satan-El.
Zonder dat wij het in de gaten hadden, heeft hij vierhonderd jaar geleden een pact met de mensheid gesloten. Een soort duivelse tegenhanger van het testimonium van de Chef.
[……]
Een collectief contract, waarin de hele mensheid haar ziel aan hem heeft verkocht.
Mens

God Duivel
Dat contract is ondertekend door Francis Bacon:|
de man die de moderne, wetenschappelijk-technologische wereld profetisch heeft voorzien. […] een wereld, waarin wetenschap en techniek niet meer in handen zouden zijn van een paar losse amateurs, zoals dat tot in zijn eigen dagen rond 1600 het geval was, maar veranderd waren in een internationaal georganiseerde, collectieve onderneming, gesubsidieerd door de overheid, met conferenties en systematische publikaties [sic]. Alleen zo kon een volledige beheersing van de natuur verkregen worden; en de wetenschappelijke methode zou die van de inductie moeten zijn,
In het tweede intermezzo wordt het idee nog verder uitgewerkt. Raketten die sneller zijn dan de wind, dan het geluid zelfs, televisies, computers, de mogelijkheid om elementaire deeltjes waar te nemen, noem maar op.
Als zij willen, kunnen zij zelfs de aarde vernietigen. [….] Binnen afzienbare tijd zullen zij zich meester gemaakt hebben van ons absolute voorrecht; het creëren van leven, als tegenstuk het massale uitroeien er van. Een virus om mee te beginnen, dan een microbe, dan een worm
Dan volgt een stokpaardje van Mulisch en tegelijkertijd een voorbeeld van hoe technologie de mensen verandert én de aarde verandert. Een observatie die je misschien wel bekend voorkomt; mensen veranderen als ze automobilisten worden:
Maar Lucifer (een andere benaming voor de duivel, JS) weet, dat zij liever hemel en aarde ten onder laten gaan dan hun auto weg te doen. Hij heeft er voor gezorgd, dat hun zaligheid nu in de dingen schuilt. Hij weet dat ze nog eerder hun eigen benen wegdoen.[…..]
Een automobilist is geen voetganger in een auto, maar een totaal nieuw creatuur van vlees, bloed, staal en benzine.
3B: De geboorte van Quinten tot de dood van Quinten
zij weten al wat er tien tot de min drieënveertigste seconde na onze lichtexplosie gebeurde. Voorbij die grens falen hun theorieën tot nu toe, daar komen al hun berekeningen nog op oneindig uit, en laten we hopen dat ze daar nooit de diepere zin van zullen inzien; maar ik ben langzamerhand nergens meer gerust op.
– Daarover heb ik straks nog iets te melden
Telkens in het verhaal, van begin tot einde en weer terug, zijn de woorden van de engelen een weerspiegeling van de gebeurtenissen op aarde. Dat zien we onder andere door in te zoomen op het lot van Max. Nu Quinten geboren is, neemt Max de rol van huisvader op zich in het onconventionele gezin. Tegelijkertijd verdient hij de kost als sterrenkundige, wetenschapper. Met zijn team is hij een mysterieus object op het spoor, MQ 3412, waarvan de signalen opgevangen zijn door de spiegels in Westerbork: een hemellichaam dat overal lijkt te zijn, op alle plekken tegelijk, met bovendien een energie van 0. Dat kan natuurlijk niet, hier moet sprake zijn van een meetfout.
‘Anders gezegd’, zei Max, ‘onze tachyonische vriend bevindt zich met een energie van nul op alle punten van een lijn tegelijkertijd.’
Daar zou A. Einstein van opgekeken hebben,’ zei Floris.
Langzamerhand begint het Max te dagen. Dan krijgt hij in een dronken bui de flits van inzicht, de epifanie, het mystieke inzicht, het Eureka-moment waarop hij een groot deel van het geheim ontrafelt. Hier is de alchemist Mulisch helemaal in zijn element: theorieën uit de relativiteitstheorie, de quantummechanica, snaartheorie, wiskundige verhandelingen over het getal 0 en oneindige getallen vermengt hij hier met elkaar, tot een theorie ontstaat die naadloos aansluit bij de rest van de roman. In het bestek van deze uiteenzetting gaat het te ver om de hele theorie opnieuw te vertellen, we halen er de belangrijkste elementen uit. Het begint met een verwijzing naar een beroemd gesprek tussen Einstein en Niels Bohr:
Ook toen leek er sprake te zijn van instantane, oneindig snelle signalen, dat wil zeggen sneller dan het licht; aangezien niemand er aan twijfelde dat dat onmogelijk was, duidde dat dus op iets in de werkelijkheid dat niemand had voorzien.
Max laat de gedachte een paar uur rusten, gaat naar zijn nieuwe vriendin Tsjallingtsjes, en pakt daar de draad weer op. Dan dringt de herinnering aan Marilyn, de revolutionaire Amerikaanse op Cuba, 17 jaar geleden inmiddels, zich aan hem op, en het gesprek dat zij destijds hadden, over het verdwijnpunt, vermengt zich met zijn huidige gedachten.
Waar zich sinds de vijftiende eeuw niets meer doorheen kon wringen, noch van de ene kant, noch van de andere. (661)
Het gesprek begint met het verdwijnpunt en het perspectief in de schilderkunst. Het verdwijnpunt is een punt waarachter niets meer te zien is, met andere woorden: het verste punt dat je kunt zien, hetzij met het blote oog als je naar buiten kijkt, hetzij een punt op een schilderij. Marilyn legt uit dat de christelijke god en de Griekse goden zich tot de 15e eeuw nog gewoon in het schilderij bevonden, tussen de mensen. Daarna verdwenen zij van het doek, want de 15e eeuw is het moment waarop de wetenschap mondjesmaat zijn intrede doet en God langzamerhand uit beeld, uit het schilderij verdwijnt.

Max de sterrenkundige trekt de vergelijking door naar ons universum, op basis van de wetten die voortkomen uit de relativiteitstheorie. Quasi-serieus merkt hij op dat God zich misschien achter het verdwijnpunt bevindt, achter het verste punt dat wij met onze telescopen kunnen waarnemen.[1] Dat punt wordt door de engelen gedefinieerd en is volkomen in lijn met de stand van de wetenschap op dit moment:
zij weten al wat er tien tot de min drieënveertigste seconde na onze lichtexplosie gebeurde.
Onze lichtexplosie = de oerknal = het nulpunt = het verdwijnpunt

Misschien had de VLBI de afgelopen nacht signalen opgevangen die van gene zijde dwars door dat verdwijnpunt heen waren getunneld, – of liever: door het verschijnpunt.
Vervolgens doet de quantummechanica haar intrede in de theorie van Max. Volgens de quantummechanica, en ook dit is harde, empirisch bewezen wetenschap, kunnen de kleinste deeltjes zich, voordat zij waargenomen zijn, op iedere denkbare plaats bevinden, van vlakbij tot miljoenen kilometers verderop, een soort oneindige nevel. Dit noemt men in de quantummechanica de golffunctie van een deeltje. Deze potentiële deeltjes kunnen wij in ons universum niet waarnemen, maar we kunnen wel indirect afleiden dat deeltjes deze golffunctie moéten bezitten. Pas als we waarnemen, verandert de potentiële golf in een concreet deeltje.
‘Anders gezegd’, zei Max, ‘onze tachyonische vriend bevindt zich met een energie van nul op alle punten van een lijn tegelijkertijd.’
Dan volgt de snaartheorie, een vooralsnog vooral speculatieve, wiskundige theorie, zonder empirische grondslag, zoals die er voor de quantummechanica wel is. Volgens de snaartheorie bestaan deeltjes uit meerdere dimensies, waarvan wij er slechts één kunnen waarnemen. Vergelijk het met een rietje waarmee je uit een beker cola of een milkshake drinkt. Van een afstand zie je alleen de voorkant, een streep. Eendimensionaal. Tot je dichterbij komt en beter kijkt, en ziet dat het rietje niet eendimensionaal is, maar rond. Het heeft onder andere lengte, breedte, diepte. Hoeveel dimensies er precies zijn, daarover verschillen de geleerden de laatste jaren nogal van inzicht. Ten tijde van de geboorte van De ontdekking van de hemel waren het er tien.
Max heeft ontdekt dat de hemel zich achter de oerknal bevindt, dat de oerknal het nulpunt is, de spiegel, daar waar hemel en aarde elkaar ontmoeten. Maar niet alleen dat. Hij heeft ook ontdekt dat MQ3412 uit die hemel afkomstig is, aan gene zijde van ons heelal. En in de hemel gelden onze wetten precies andersom, zoals in een spiegelbeeld ons links zich rechts bevindt. Bij ons kan een deeltje, of een voorwerp, of een mens, zich maar op één plek tegelijk bevinden. In de hemel zijn de mogelijkheden oneindig en bestaan ze werkelijk. In de vorm van een Vonk:
elke combinatie van elk spermatozoön uit elke lozing van élke man uit heden, verleden en toekomst met elke eicel van elke vrouw in heden, verleden en toekomst.
En waar is die Vonk ook alweer van gemaakt? Licht – het licht dat Max en zijn collega’s met hun telescopen waarnemen.
En welke vorm heeft de Vonk, het Licht?
De engelen: waarin jij een singulier punt bent, nee, een harmonisch klinkend snaartje Licht.
Max, als hijMQ3412 beschouwt: Snaren! Het monochord! Pythagoras! Kwam de wetenschap uit waar zij was begonnen? Was het wezen van de wereld muziek? Het beeld van Ada kwam in hem op, de cello tussen haar gespreide benen
Snaartjes dus, Wat Max niet kan beseffen, maar wij als lezer nu wel, is dat hij de Vonken en dus de hemel heeft waargenomen, misschien zelfs wel de reis van de Vonken naar de aarde. Hij vermoedt het wel:
Had de VBLI echt de oersingulariteit gezien, misschien zelfs dwars er doorheen gekeken, in een andere, tijdloze wereld, die dus groter was dan het heelal?
Max kan niet lang genieten van zijn ontdekking en zijn dagdromerijen over de Nobelprijs. Vlak nadat hij de hemel heeft ontdekt, is het gedaan met Max. Een meteoriet treft hem. Wacht even…een meteoriet? Waar zijn we die eerder tegengekomen?
Ada: ‘Kijk, een vallende ster! We mogen een wens doen.’
Hij draaide zijn hoofd om, – maar het korrelige, lang nagloeiende gasspoor vertrouwde hij niet helemaal: dat moest dan een blok zijn van een of twee kilo, zo groot waren meteorieten zelden.
[……..]
<<Een kind>> is wat zij onmiddellijk had gedacht, zonder na te denken, alsof die wens net zo in haar geest was gedoken als dat ding in de dampkring, – <<ik wens mij een kind>>.
Op het moment van de conceptie van Quinten kondigde zich de dood van Max al aan11, in de vorm van een vuurbol die over enkele jaren de aarde zal bereiken, precies op de plek waar hij zat:
alleen dankzij het ongelooflijke toeval dat hij zich op de plaats had bevonden waar hij was geweest.
Maar wij weten inmiddels natuurlijk dat dit hier geen sprake is van toeval. De hemel heeft ingegrepen, omdat Max de duivelse wetenschappelijke kennis heeft ingezet en de schuilplaats van de engelen heeft gevonden. Dat moet te allen tijde voorkomen worden, voordat je het weet gaan die verdraaide mensen de hemel koloniseren.
De droom van Quinten: kennis en geloof
Quinten

Max Ada
Eindelijk is hij daar: Quinten, de spil van het verhaal, de prachtige jongen met de hemelsblauwe ogen. Hij is ook de personificatie van het idee dat de mens naar de hemel kan terugkeren door kennis en geloof.
Zijn geloof zit hem in de volharding, in zijn obsessie. Niets buiten De Opdracht interesseert hem, al weet hij natuurlijk niet dat hij een opdracht te vervullen heeft, zoals de engel al heeft uitgelegd denkt hij dat zijn zoektocht zijn eigen idee is. Wanneer hij intuïtief aanvoelt dat een onderwerp met zijn idee te maken heeft, toont hij zich buitengewoon intelligent en vasthoudend: hij wil het naadje van de kous weten. Voor school daarentegen heeft hij weinig belangstelling, die onderwerpen interesseren hem niet.
In een later stadium, als Onno en Quinten weer herenigd worden, drijft laatstgenoemde Onno regelmatig tot wanhoop, omdat er geen logica bestand is tegen zijn buitensporige idee. Zoals het de ware gelovige betaamt, kent hij uiteindelijk geen twijfel. En dan wordt het nog duidelijker waarom Max de vader van Quinten moet zijn. Zij zijn de enigen die de hemel ontdekken. Door monomaan, geobsedeerd te zijn dus, zoals een topsporter die zich door niets of niemand laat tegenhouden om zijn doel te bereiken. ‘Nieuwsgierig en afstandelijk’ wordt hij genoemd, en Max omschrijft hem als volgt:
Die jongen heeft een absolutistische trek in zijn karakter[1]
Wel zit er een groot verschil tussen de kennis die Quinten opdoet en de wetenschappelijke kennis van Max. Quintens honger naar kennis wordt gevoed door een telkens terugkerende droom, die zich voor het eerst voordoet vlak na het eerste bezoek aan zijn moeder:[2]
Alles blijkt opeens volgebouwd, het heelal is veranderd in één architectonisch complex, zonder begin of einde. Nergens een levend wezen te zien – totaal alleen, maar zonder een gevoel van eenzaamheid, dwaalt hij rond door een grenzeloze vlucht zalen, zuilengangen, trappen, galerijen, nissen, pilaren, loopbruggen, portalen, gewelven, die zich naar alle kanten uitstrekken, langs pompeuze, met beelden en ornamenten overladen gevels die zich ontpoppen als binnenmuren, door kelders die ook steeds zolders zijn, over daken die tegelijk ook onderbouwingen blijken. Omdat het binnen geen buiten heeft, kan nergens vandaan daglicht binnendringen, maar ofschoon er ook geen lampen branden is het toch ook niet donker. En hoewel hij niemand ontmoet en het even min duidelijk is waar hij vandaan komt of waar hij heen gaat, vervult die zwerftocht door het schemerende wereldgebouw hem met gelukzaligheid: al dat gemetselde, gevoegde, op elkaar gestapelde, voortwoekerende omvat en koestert hem als een bad, gevuld met warme honing. Overal heerst een totale stilte, alleen nu en dan is er even een suizend geluid, dat hem aan de wiekslagen van een grote vogel herinnert. Opeens staat hij voor een gesloten, dubbele deur van oeroud hout, ruitvorming beslagen met ijzeren staven en vergrendeld met een zwaar, verroest schuifhangerslot, zo groot als een brood. De dreigende aanblik van dat werktuig overweldigt hem met ontzetting. Het lijkt of de deur hem aankijkt, en op hetzelfde moment hoort hij een hese stem, die zegt: – Het midden van de wereld. [3]
Hij moet en zal die burcht vinden, en dus gaat hij op bezoek bij meneer Themaat, de architectonisch geschiedkundige. ‘Welk gebouw heeft wel een binnenkant, maar geen buitenkant’, vraagt hij. Meneer Themaat wijst hem op het Pantheon in Rome, gewijd aan de maagd Maria, de beschermheilige van de martelaren (Santa Maria ad Martyres).
in het midden van de koepel een groot rond gat, waardoor het licht naar binnen viel, – zoiets als de fontanel in de schedel van een baby.

Een groot rond gat van waaruit je de hemel kunt zien. Het is niet helemaal wat Quinten zoekt, maar het heeft er wel mee te maken:
Volgens hem (meneer Themaat, JS) zou je de tempel kunnen zien als een afbeelding van de wereld.
Dat wilde dus zeggen, overwoog Quinten, van deze wereld, – en dat was kennelijk niet waarvan hij droomde. Maar toch had het iets met de Burcht te maken, misschien door die tegenstelling tussen de versierde voorkant en de gesloten achterkant.
Ook is Quinten geboeid door ‘de megalomane fantasieën’ van Boullée.
Hij was gebouwd over een ontoegankelijke , donkere rotsspleet, die naar het inwendige van de aarde leidde; bij de ingang van de grot stond een standbeeld van Artemis Ephesia, de godin met de vele borsten. Schuw staarde Quinten er naar. Begon in die zwarte afgrond misschien de wereld van de Burcht? Even moest hij aan zijn moeder denken, maar dat zette hij onmiddellijk van zich af.
En passant leert Quinten van Piet Keller hoe hij ieder mogelijk slot kan forceren, legt Theo Kern hem uit hoe de beeldhouwkunst in elkaar zit en voert hij met meneer Themaat gesprekken over het verband tussen religie, muziek en architectuur én over het verband tussen Einstein en de atoombom. Tot hij op een dag klaar is om op reis te gaan, op zoek naar de Burcht en zijn (vermeende) vader.
Met die vermeende vader gaat het niet goed, van zijn vroegere branie is weinig meer over. Onno ontmoet tegenslag na tegenslag. Eerst krijgt zijn ego een knauw omdat het hem als linguïst niet lukt om die raadselsachtige Diskos van Phaistos te ontcijferen, dan geraakt zijn vrouw in coma, vervolgens ziet hij een mogelijke ministerspost in rook opgaan doordat uitkomt dat hij ooit een revolutionair congres in Cuba heeft bijgewoond, de vijand van de VS en daarmee van Nederland, en tot overmaat van ramp wordt Helga, zijn vroegere en huidige vriendin, vermoord door een junk. Dat laatste is net een klap teveel voor Onno, die er gitzwarte gedachten op nahoudt12:
Roof en moord konden bestreden worden door de politie, maar vandalisme kon alleen worden voorkomen door despotisch gezag, of door God in de hemel, aan wie niemand hier meer geloofde. Hij bestond niet, maar zo lang men aan hem geloofde en zijn geboden geldigheid hadden, werden er geen openbare telefoons vernield voor de lol. Helga was dood. Was de leugen dus noodzakelijk, aangezien het alternatief despotisch gezag was? In Moskou werden net zo min telefooncellen vernield als in Mekka. Was de keuze die tussen misleiding en despotie? Aan een wereld waarin de zaken zo lagen deed hij niet meer mee. Moest hij kiezen tussen een theocratie en een wereldse tyrannie? Kon de samenleving alleen behoorlijk functioneren op basis van angst? Moest de mens van bovenaf een politieman ingebouwd krijgen? Was hij in aanleg slecht en werd hij alleen goed onder slechte omstandigheden? Moesten zijn omstandigheden dus uit humane overwegingen verslechterd worden? Was Rousseau de grootste gek aller tijden?
Onno vlucht en regelt zijn vlucht zo dat hij voor iedereen onvindbaar is. Nu is Quinten zijn ‘vader’ én moeder kwijt, net zoals dat Max was overkomen, zijn echte vader. En net zoals Max op zoek gaat naar de sporen van zijn ouders, gaat ook Quinten op zoek naar zijn ouders. In het geval van zijn moeder is hij zich semi-bewust van het verband tussen haar en de Burcht. Hierboven staan daar al een paar voorbeelden van, als de Burcht ter sprake komt moet hij telkens aan zijn moeder denken. Er staan nog minimaal 5 van dit soort verwijzingen in de tekst.13 De zoektocht naar de Burcht is een zoektocht naar zijn moeder.
Quinten en Onno ontmoeten elkaar uiteindelijk in het Pantheon. Omstanders kijken hun ogen uit: The beauty meets the beast. Onno ziet eruit als een zwerver, in oude kleren en ongeschoren. Ze vallen elkaar in de armen, praten de zaken uit en wijden zich vervolgens aan de queeste van Quinten. Vanuit de hemel gezien is het noodzakelijk dat Onno de begeleider is en niet Max. Onno heeft namelijk een encyclopedische kennis van de christelijke en joodse traditie, hemelse kennis en kan bovendien de Romeinse en Hebreeuwse teksten vertalen. Dat is het verschil met de wetenschapper Max, die over duivelse kennis beschikt.
Langzamerhand komt Quinten erachter wat De Opdracht, het testimonium, inhoudt. Het zijn de 10 geboden, die volgens de bijbel door God aan Mozes werden ingefluisterd en later werden aangevuld door Christus tijdens zijn Bergrede. Het verbond tussen God en de mensheid. Onno legt Quinten uit wat de 10 geboden inhouden:
Op elk van de twee stenen tafelen waren vijf ‘woorden’ geschreven. Traditioneel luidde het eerste gebod: ‘Ik ben Jahweh, uw god, en gij zult geen andere goden naast mij hebben.’ Maar dat ‘gij zult’ stond er eigenlijk niet in het hebreeuws; het eerste woord luidde: ‘Gij hebt natuurlijk geen andere goden naast mij.’
[…..]
Het tweede woord had trouwens ook een dubbele bodem. Dat het onbetamelijk was om beelden te maken, was alleen in schijn een anti-kunstzinnig oordeel, want het was afkomstig van degene die zelf mensen had gemaakt naar zijn beeld, – typisch de opmerking van een artist, die niet alleen de beste wilde zijn maar ook de enige; meteen daarop zei hij dan ook, dat hij een jaloerse god was. Het derde woord, dat je zijn naam vanzelfsprekend niet zomaar gebruikte, en het vierde, dat je natuurlijk de rustdag in ere hield, hadden ook betrekking op de verhouding van de mens tot Jahweh. Het vijfde, dat je allicht je vader en moeder eerde, vormde de overgang naar de woorden op de tweede steen, die de verhouding van de mensen onderling regelden, – maar tegelijk hoorde het nog op de eerste steen, want het ouderschap was een afbeelding van Jahwehs schepperschap.
[…..]
Moord, vervolgende Onno na een tijdje, was volgens het zesde woord not done, volgens het zevende echtbreuk, volgens het achtste diefstal, volgens het negende kwaadspreken en volgens het tiende pogingen om anders eigendom te bemachtigen. Dat tweede vijftal vertegenwoordigde in laatste instantie niets anders dan de oeroude, universele ‘gouden regel’: Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet.
Quinten luistert beleefd naar Onno, het vijfde gebod in acht nemend, maar is helemaal niet geïnteresseerd in de woorden. Het gaat hem om de stenen waarop ze gebeiteld staan. Waarom, dat weet hij nog steeds niet. Een lange zoektocht, gepaard gaand met verschillende gesprekken tussen Onno en Quinten over de verschillende gebouwen van Rome en hun betekenis, eindigt bij het Sancta Sanctorum, het heilige der heiligen. Daar laten Quinten en Onno zich insluiten op het moment dat het gebouw gesloten wordt voor bezoekers en de monniken te ruste gaan.
Quinten heeft exact uitgerekend wanneer de monniken zich in hun diepste slaap bevinden. Op dat moment slaat het tweetal toe. Quinten breekt door een aantal sloten heen, zoals hij dat geleerd heeft van Piet Keller, en vindt tot verbijstering van Onno daadwerkelijk de twee stenen, die Quinten in een rugzak meeneemt. Het plan is bijna perfect uitgevoerd, op één detail na: Onno vergeet zijn wandelstok.
Het duo moet halsoverkop vluchten vanwege de ontvreemding van de stenen in het heilige der heiligen en het bewijsmateriaal dat zij achtergelaten hebben. Op het vliegveld besluiten ze hun bestemming van het lot te laten afhangen. Wat wordt het….Israël natuurlijk, het beloofde land, waar alle religies bij elkaar komen. Het vinden van de stenen is nog niet genoeg, ze moeten ook nog op de juiste plek worden afgeleverd. En dat is niet het christelijke Rome. Dat is het joodse Jeruzalem.
Oorspronkelijk ontving Mozes de 10 geboden volgens de bijbelse overlevering op de berg Sinaï.
De HEER zei tegen Mozes: “Kom maar naar mij toe, de berg op en wacht daar; dan zal ik je de stenen platen geven waarop ik de wetten en geboden heb geschreven om het volk te onderrichten.’ Samen met zijn dienaar Jozua ging Mozes de berg op.”
Volgens Quintens theorie zijn ze vervolgens naar de Tempelberg gebracht, een heilige plek voor vooral joden en moslims. De missie is volbracht. Quinten, het spiegelbeeld van Mozes en Christus, heeft de stenen in handen en de juiste plek gevonden. Dan volgt weer een letterlijke deus ex machina14, de engel grijpt andermaal in.
ik neem hem de zaak uit handen
Net als in het oorspronkelijke bijbelverhaal beginnen hemel en aarde te interfereren. Het ene moment bevindt Quinten zich op zijn hotelkamer in de aardse wereld, het andere moment wordt hij meegesleept in een gebied dat alle trekken van de Burcht vertoont.15Dan komt hij een oude bekende tegen:
‘Mama!’ roept hij – maar geen geluid verlaat zijn mond.
Waar hij staat, zitten ook de andere vrouwen nog in de gaanderij en kijken hem aan met hertenogen, met een sprong staat hij op de rots: Ada’s rondom! Alle vrouwen zijn zijn moeder. Langzaam spreidt hij zijn armen, legt zijn hoofd in de nek en ziet de arabesken op een binnenkant van de koepel: een netwerk van ontelbare, in elkaar gevlochten cijfers 8 – en op dat moment omhult Mozes’ letterzwerm zijn naakte lichaam met zo’n oneindig, verblindend Licht, dat het er in vergaat als het schijnsel van een kaars in dat van de zon….
Cijfers
In een roman waarin alles met alles verbonden is, mag verondersteld worden dat de cijfers ook een betekenis hebben. Dus wat symboliseert het cijfer 8? Ten eerste bestaat het cijfer 8 uit twee cirkels die elkaars spiegelbeeld zijn. Als je maar lang genoeg in een cirkel loopt kom je weer op het punt uit waar je begonnen bent. Een eeuwige wederkeer, net als de 8. Alles gebeurt opnieuw. Terug naar de oorsprong.
Bovendien ziet het cijfer 8 eruit als een dubbele helix, de manier waarop ons DNA is verstrengeld.

Nog meer cijfers. Onno komt in Israël een vrouw tegen van wie hij vermoedt dat ze de moeder van Max is. In Auschwitz hebben de nazi’s het nummer 31415 op haar arm getatoeëerd. Rings a bell? 3,1415. De eerste vijf cijfers van pi, de diameter van de cirkel. En een oneindig getal.
Quinten keert terug naar de oorsprong, de oneindige hemel. Wij, de lezers, doen hetzelfde. Want waar begon de roman ook alweer mee? Met een uiteenzetting over DNA.
Connecting the dots
en op dat moment omhult Mozes’ letterzwerm zijn naakte lichaam met zo’n oneindig, verblindend Licht, dat het er in vergaat als het schijnsel van een kaars in dat van de zon…. (890)
Quintens aardse leven is voorbij. Precies op dat moment ontmoet hij zijn moeder. En precies op dat moment trekt Sofia Brons de stekker uit het beademingsapparaat van haar dochter Ada. Moeder en zoon zijn niet meer op aarde, maar ontmoeten elkaar weer op de plek waar het allemaal begon. Het ultieme Oedipus complex.
Hier begint een van de cirkels van de 8 zich in omgekeerde richting te bewegen.
zijn naakte lichaam met zo’n oneindig, verblindend Licht, dat het er in vergaat.
[…]
Want terwijl je op weg naar aarde in een punt des tijds door de driehonderdvijfenzestig aeonen, werelden en geslachten zakt, zul je steeds zwaarder worden, steeds meer rommel uit die kosmische sferen zal zich aan je vasthechten, omhulsel, kleren, aangroeisels, slakken, dood gewicht, dat je besef van het oorspronkelijke Licht bedekt, net zo lang tot je eindelijk in de duistere gevangenis van de geest en het vlees valt en ten slotte geboren wordt als een mens.
De klok wordt terug gedraaid. Quinten wordt van zijn aardse, zware lichaam ontdaan. Hij is geen mens meer. Maar ook nog lang geen Vonk. Hij volgt exact dezelfde route terug. Op de heenweg zitten er 120 pagina’s tussen zijn verwekking op Cuba en zijn geboorte in Drenthe. Honderdtwintig pagina’s lang zit hij in de buik van Ada. Zijn droom, de Burcht, is niet alleen de hemel, maar ook de baarmoeder. Een binnenkant, voorlopig zonder buitenkant. Het wonder, het snijpunt tussen aarde en hemel.
Alles blijkt opeens volgebouwd, het heelal is veranderd in één architectonisch complex, zonder begin of einde. Nergens een levend wezen te zien – totaal alleen, maar zonder een gevoel van eenzaamheid, dwaalt hij rond door een grenzeloze vlucht zalen, zuilengangen, trappen, galerijen, nissen, pilaren, loopbruggen, portalen, gewelven, die zich naar alle kanten uitstrekken, langs pompeuze, met beelden en ornamenten overladen gevels die zich ontpoppen als binnenmuren, door kelders die ook steeds zolders zijn, over daken die tegelijk ook onderbouwingen blijken. Omdat het binnen geen buiten heeft, kan nergens vandaan daglicht binnendringen, maar ofschoon er ook geen lampen branden is het toch ook niet donker. En hoewel hij niemand ontmoet en het even min duidelijk is waar hij vandaan komt of waar hij heen gaat, vervult die zwerftocht door het schemerende wereldgebouw hem met gelukzaligheid: al dat gemetselde, gevoegde, op elkaar gestapelde, voortwoekerende omvat en koestert hem als een bad, gevuld met warme honing. Overal heerst een totale stilte, alleen nu en dan is er even een suizend geluid, dat hem aan de wiekslagen van een grote vogel herinnert. Opeens staat hij voor een gesloten, dubbele deur van oeroud hout, ruitvorming beslagen met ijzeren staven en vergrendeld met een zwaar, verroest schuifhangerslot, zo groot als een brood. De dreigende aanblik van dat werktuig overweldigt hem met ontzetting. Het lijkt of de deur hem aankijkt, en op hetzelfde moment hoort hij een hese stem, die zegt: – Het midden van de wereld.
De Burcht lijkt onmiskenbaar op de hemel, met een grenzeloze vlucht zalen, zuilengangen, trappen, galerijen etc, en als snijpunt tussen hemel en aarde heeft het ook vele kenmerken van de hemel. Maar het is niet alleen de hemel niet zijn, want er is geen Oneindig Licht. Er branden geen lampen, maar het is ook niet donker.
Het gebouw koestert hem als een bad, gevuld met honing. En dan staat hij voor een deur, het midden van de wereld. De uitgang van hemel, via het voorportaal van de baarmoeder, naar de aarde. De geboorte.16
De klok wordt terug gedraaid. Quinten verliest massa. Wordt weer een embryo, wordt weer een foetus. Tot we weer terug komen op Cuba, in de paradijselijke zee, vlak na de conceptie, wanneer 1 van de 300 miljoen zaadcellen van Max het tot het ene eitje van Ada heeft geschopt en de ovulatie kan beginnen. Waarop een uniek wezen ontstaat, een samensmelting van vader en moeder, die op hun beurt ook weer een samensmelting van hún vader en moeder zijn, enzovoort, enzovoort, tot in het schier oneindige. Dat unieke wezen gekoppeld aan een Vonk.

bovenste cirkel: De reis van de Vonk naar de Aarde en weer terug.
De onderste cirkel: van cel (met DNA)naar embryo naar geboorte en weer terug.
Het snijpunt: de conceptie (het samengaan van Vonk en Cel) en de terugkeer (de terugkeer naar de hemel als Vonk en de terugkeer naar de baarmoeder en uiteindelijk de terugkeer naar Vonk)
Van groot naar klein, mens naar embryo naar foetus naar 1 cel; 1 unieke cel die het DNA, de unieke code van ieder mens bevat. En zo zit 1 cel eruit, een wereld op zich:

De bol, de cirkel, de achthoek, het vierkant, de ellips, de rechthoek, de driehoek, de kubus, de pyramide
Het zal je inmiddels opgevallen zijn dat de gehele roman is opgebouwd uit tegenstellingen, met daartussen spiegels. Zelfs in de namen Onno en Ada, waar je een spiegel tussen kunt zetten. Of MAX, als je deze met hoofdletters schrijft (die laatste met dank aan mevrouw Hofman, ik kan maar niet op je voornaam komen 🙂
Onder andere:
De oneindige hemel/het eindige aardse leven
Licht/donker
Eindige/oneindige getallen
God/duivel
En dus ook het grote versus het kleine. De relativiteitstheorie versus de quantummechanica en de snaartheorie, het lichaam versus het allerkleinste puntje in dat lichaam. Quintens reis is namelijk nog niet afgelopen. Van de kleine cel in de semi-hemel gaat hij uiteindelijk naar de echte hemel, als snaartje Licht met een unieke DNA-code. Daar zal hij voor eeuwig blijven, want hij wordt niet opnieuw geboren.
Biografie versus fictie
Misschien kunnen we vanuit het perspectief van de Vonken, alle mogelijke individuen, ook de raadselachtige uitspraak verklaren van de schrijver die Max in Cuba tegenkomt:
Ik fantaseer niets. Ik herinner mij dingen die nooit gebeurd zijn.
Dingen die nooit gebeurd zijn. Mogelijkheden die nooit uitkwamen. Mogelijkheden die alleen in de hemel bestaan. Had 1 ander zaadcelletje van Victor Mulisch de race gewonnen van de andere 299999999 zaadcellen, dan was Harry Max geweest. En had 1 ander zaadcelletje van de staatsman Quist het gewonnen van één ander zaadcelletje van de staatsman Quist, dan was Onno Hein. Ze lijken op elkaar, maar ze zijn net niet hetzelfde. En ook de ouders zijn net niet hetzelfde. Alice Schwarz blijft leven dankzij Karl Mulisch, Eva Weiss wordt door haar echtgenoot de dood ingejaagd.
De schrijver, de alchemist, de kunstenaar mixt, herschikt de elementen, de variabelen op een dusdanige manier dat er iets nieuws ontstaat. De schrijver, de gnost, heeft een herinnering aan dingen die in de hemel realiteit zijn, maar op aarde nooit gebeurd zijn. Het zijn geen fantasieën, het zijn mogelijkheden. De verbeelding aan de macht.
Dat is kunst. Het Platoonse Idee geldt namelijk niet alleen voor mensen. Het geldt voor alles in de wereld.
Hadden alle trapeziumvormige dingen door toedoen van die vorm iets met elkaar te maken? Of alle bolvormige? Had een oog iets te maken met de zon? Ja natuurlijk, alles. En met een voetbal? De bol, de cirkel, de achthoek, het vierkant, de ellips, de rechthoek, de driehoek, de kubus, de pyramide – al die figuren, waarmee meneer Themaat hem voor het eerst vertrouwd had gemaakt, wat was hun eigen boodschap? Wat waren zij van zichzelf? Bestonden zij ergens in het echt? Misschien daar waar ook de muziek vandaan kwam?
In de ideeënwereld van de schrijver zijn kunstenaars mensen die Platoonse afbeeldingen maken van het zuivere Idee. Alle kunst (muziek, romans, architectuur, schilderkunst) is een flauwe afspiegeling van de onmetelijke schoonheid van de hemel, kunst die ontstaat doordat de kunstenaar zich zijn goddelijke afkomst herinnert.
De muziek:
Ada: “Volgens mij voelde Bach zich heel klein tegenover de muziek.”
Onno: “Maar intussen schreef hij het wel het ene meesterwerk na het andere. Reuze bescheiden. Trouwens, wat is de <muziek>? Zonder Bach en de andere componisten zou de muziek helemaal niet bestaan. Of geloof jij, dat de <muziek> iets is dat daar ergens in de hemel zweeft?’
Ada: “Misschien wel, ja.”
“Alle vrouwen zijn platonici,” zei Onno hoofdschuddend. (325)
De schilderkunst:
Ook in zijn halfslaap is hij volledig bij bewustzijn, – geboeid kijkt hij naar de vertoning die zich voor zijn ogen ontrolt: hoe het vervluchtigt en wordt vervangen door een vis, een vrouwengezicht met verwarde haren, een raar varken, een kat, een pot, een man met een doorgroefd hoofd en een baard, alles elke keer haarscherp, als op een foto. Waar komt dat allemaal vandaan? Hij fantaseert het niet, hij heeft de verschijningen nooit eerder gezien en hij heeft geen idee wat de volgende zal zijn. Bestonden zij al eer hij ze zag? Bestaan ze nog als hij ze niet meer ziet? Het doet hem denken aan schilderijen van Jeroen Bosch, die dus ook niets heeft verzonnen, alleen alles goed onthouden.
Ook nu moeten we dit natuurlijk weer niet te letterlijk nemen, al mag dat natuurlijk wel. Daar is iedereen vrij in. De hemel/De Vonken, de goddelijke afkomst, staan symbool voor de ziel, de creativiteit in mensen. Mulisch zet dit idee telkens af tegen het duivelse van de ratio, de technologie. Kunst versus wetenschap.
Epiloog 1
Misschien verschijnt er op aarde iemand die alles weer in orde brengt.
– Die zou dan toch hier vandaan moeten komen. In Moskou heeft sinds kort een verlicht personage het voor het zeggen, – in het positieve de grootste man uit ’s mensen twintigste eeuw, zoals hij wiens naam ik niet noem dat was in het negatieve, – binnen vijf jaar wordt de Berlijnse Muur gesloopt, Rusland zal zijn koloniën, de hele wereld zal juichen van geluk om het aanbreken van een nieuwe tijd…en dan zal in de bevrijde gebieden de ultieme, bloeddorstige achterlijkheid de dienst weer uitmaken, volksverhuizingen zullen op gang komen, in Sarajevo zullen de schoten weer knallen, en bij het naderen van het derde millennium gaat die weerzinwekkende twintigste eeuw wegens overdonderd succes in reprise.
– Dat kan ik niet geloven.
– Je zult leren het te geloven. En dat is allemaal nog het oude, de politiek, dat betekent niets. […] Los van de oude rampen verschijnen nu ook de verwoestende vloedgolven van het nieuwe: met hun baconiaanse beheersing van de natuur zullen de mensen uiteindelijk zichzelf nucleair opstoken, verbranden in het gat dat zij in de ozonlaag , oplossen in de zure regen, braden in het broeikaseffect, elkaar dooddrukken door hun aantal, zichzelf ophangen aan de dubbele helix van DNA, stikken in hun eigen afval: in Satans stront, want uit liefde voor de mensheid heeft dat sekreet zijn pact niet afgesloten, alleen uit haat jegens ons. De hel zal losbreken op aarde en de mensen zullen nog wel eens terugdenken aan de goede oude tijd, toen zij nog naar ons luisterden, – en ook dat vermoedelijk niet meer. Zelfs tragisch zal het niet meer zijn, alleen nog miserabel. Het is hopeloos. Vergeet het.
We staan er mooi op als mensheid. Stikkend in een driehoeksverhouding met god en de duivel. Hoe heeft het zo ver kunnen komen? Wat is er in de afgelopen eeuwen gebeurd? Wiens schuld is het nou precies, deze schijnbaar uitzichtloze situatie, die van ons, die van god of die van de duivel?
Voordat satan op het toneel verscheen, onderhield god een contract met de mensheid. Dat contract is de Tien geboden, door God aan Mozes gedicteerd. Onno legt het dus haarfijn aan Quinten uit.
Exodus 20: 3 Vereer naast mij geen andere goden.
Exodus 20: 6 maar als ze mij liefhebben en doen wat ik gebied, bewijs ik hun mijn liefde tot in het duizendste geslacht.
Zolang wij geloven, zijn we veilig. Maar o wee als wij gods toorn over ons heen krijgen:
Exodus 20:5 Kniel voor zulke beelden niet neer, vereer ze niet, want ik, de Heer uw God, duld geen andere goden naast mij. Voor de schuld van de ouders laat ik de kinderen boeten, en ook het derde geslacht en het vierde, wanneer ze mij haten;
Hele bibliotheken zijn volgeschreven met interpretaties van de bijbel en ongetwijfeld zullen er nog vele volgen. Een lang boek met zoveel mysterieuze zinnen leent zich daar bij uitstek voor. Het ligt er maar net aan wat je referentiekader is, welke van die interpretaties je voorkeur genieten.
Eén mogelijkheid is om de tekst letterlijk te nemen, als een absolute waarheid. God heeft ons de wereld gegeven met al haar schoonheid, het enige wat wij (hadden) moeten doen is Zijn regels in acht nemen. Wij zijn de rentmeesters van Gods aarde.
Toon eerbied voor uw vader en moeder. Dan wordt u gezegend met een lang leven in het land dat de HEER, uw God, u geven zal.
Pleeg geen moord.
Pleeg geen overspel.
Steel niet.
Leg over een ander geen vals getuigenis af.
Zet uw zinnen niet op het huis van een ander, en evenmin op zijn vrouw, op zijn slaaf, zijn slavin, zijn rund of zijn ezel, of wat hem ook maar toebehoort.
Zo denkt de staatsman Quist, tegen wie Onno rebelleert, maar voor wie hij altijd ontzag blijft houden en de man nooit hem loslaat. Eenmaal in zijn isolement, nadat hij bijna alles heeft verloren, schrijft Onno brieven naar zijn vader, die allang overleden is. Symbolisch voor de kleine minderheid (in het westen althans) die nog op deze manier over God nadenkt, maar ook symbolisch voor de rebel Onno, onder alle scherts en opstandigheid schuilt nog steeds een ouderwetse vrees voor God, een Dictator tegen wie het onmogelijk is om in te gaan. Doet men dat toch, dan wacht eeuwige rampspoed, met een onvermijdelijke Apocalyps aan het einde. Meer smaken zijn er niet. [
In deze lezing ligt de schuld onherroepelijk bij ons, de mensheid. De Tien Geboden worden op grote schaal geschonden, vooral de eerste: het gros van de mensheid gelooft niet meer in die ene God. En dus verbreekt Hij het contract en haalt de Tien Geboden terug naar de hemel. Bekijk het maar, zoek het zelf maar uit, ik doe niet meer mee, veel succes in de toekomst met satan.
In een andere lezing kun je je vraagtekens zetten bij god. Wat is dit eigenlijk voor een god? Hij gebiedt, hij eist, hij is wraakzuchtig. Geloof je niet in mij? Dan gooi ik de hele boel plat. De god uit het oude testament is een onbarmhartig baasje. Het begint al bij de verwijdering van Adam en Eva uit het paradijs, daarna maakt hij Sodom en Gomorra met de grond gelijk, Job neemt hij alles af, Abraham gebiedt hij zijn eerstgeboren zoon te offeren. En dan moet de zondvloed nog volgen. De zondvloed, waaraan niemand ontsnapt, behalve Noach en zijn vrouw en twee exemplaren van iedere diersoort, een mannetje en een vrouwtje.
Dit is de god van de Ontdekking van de hemel. Iemand die het via zijn engelen (want de dictator maakt zijn eigen handen nooit vuil, dat laat hij over aan zijn knechten) volkomen gerechtvaardigd vindt om een boom te laten omvallen, waardoor Ada in een coma belandt. Iemand die Helga laat vermoorden. Iemand die een meteoriet op Max laat neerdalen. Iemand die zelfs bereid is om een wereldoorlog naar zijn hand te zetten als hij zijn zin maar krijgt, door Von Schlieffen zijn plan in te fluisteren. Een kleinzielige god bovendien:
Het enige dat ons na meer dan drieduizend jaar overbleef, was de terugname van die tien woorden. Een machteloos gebaar natuurlijk: zoals een bedrogen meisje haar verlovingsring terug krijgt. Schrale troost, symbolische handeling, melancholisch afscheid. (899)
Al dat leed, alleen om maar zijn verlovingsring terug te krijgen. Met zo’n god maken wij geen kans. Een rücksichtsloze dictator. Met zo’n god wil je niet eens een contract afsluiten. Een god tegen wil en dank. De hemel mag dan een prachtige plek zijn, haar bewoners gedragen zich ondubbelzinnig vijandig tegen de mensheid.[5] Of dat terecht is, hangt er vanaf welke van de twee bovenstaande zienswijzen je verkiest. En ook nu valt het gedrag van de goden ook weer symbolisch te lezen, waarbij de ingreep van de engelen staat voor het noodlot dat ieder mens in meer of mindere mate treft.[6]
Gelukkig biedt de schrijver in de laatste zinnen nog een sprankje hoop. De engel begint te rebelleren:
– Dan doe ik het op eigen houtje! Hoort u mij? Ik laat het er niet bij zitten! Wat verbeelden ze zich wel! Wie denken ze eigenlijk dat ze zijn, die parvenu’s! Geef antwoord!
Epiloog 2
Nog een laatste tegenstelling: het inktzwarte toekomstperspectief dat Mulisch hier schetst versus de spelvreugde van de roman en in het bijzonder de kunst. Die twee lijken niet helemaal te rijmen met elkaar, en als docent zit het me niet lekker om met zo’n boodschap te eindigen.
Slechts op één bladzijde beschrijft Mulisch dat er ook voordelen zitten aan de wetenschap, in het bijzonder de medische wetenschap. Ironisch gezien zou deze roman het levenslicht zeer waarschijnlijk niet gezien hebben zonder de medici en hun apparatuur. Net als Onno op het einde van de roman werd de schepper ervan tijdens het schrijven getroffen door een beroerte.
Bovendien is de technologie zelf nergens verantwoordelijk voor, het is de omgang van de mens met de technologie die voor de problemen zorgt. Op vergelijkbare wijze kun je het theoretische werk van Einstein niet verantwoordelijk stellen voor het ontwikkelen van de atoombom. Einstein, die in de roman meerdere malen genoemd wordt, is daarnaast hét voorbeeld van een vrolijke wetenschapper, hij is erin geslaagd om het kind in zichzelf te behouden. Einstein is bovendien iemand die zich altijd op het snijvlak van creativiteit en wetenschap heeft bewogen. Wat hem zo bijzonder maakte, was zijn geniale gevoel voor de hypothese, het creatieve idee. Het wordt nog wel eens vergeten dat alle wetenschap daar begint. Einstein was geen groot wiskundige en ook geen praktische wetenschapper, zijn theorieën werden door anderen bewezen. Maar niemand kreeg ‘de fantastische invallen’, de ‘buitensporige ideeën’ die hij kreeg. Die kreeg hij door altijd nieuwsgierig te blijven, altijd open te blijven voor het onbekende, het niet voor de hand liggende.
Daarmee is hij een voorbeeld voor velen, wetenschappers en niet-wetenschappers. Zo zullen er ook weer mensen opstaan die op de schouders van deze gigant staan, en die de uitdagingen van deze tijd het hoofd gaan bieden met nieuwe ideeën, nieuwe hypothesen. Laten we daarom eindigen met een foto van Einstein, die ook in de werkkamer van Mulisch hangt17:

- Mulisch gebruikt vaak een andere spelling dan de huidig gangbare. Bijvoorbeeld door namen van landen met kleine letters te schrijven. Ook wordt de c vaak als k geschreven en vice versa. ↩︎
- Grappig is het commentaar van de filosoof Bertrand Russel als hem in het kader van het onderzoek naar Delius gevraagd wordt naar de legitimiteit van deze filosofie, het zou een uitspraak van Onno kunnen zijn geweest: ‘Solipsism, although not mij cup of tea, is a perfectly legitimate philosophical position. Not taking it serious would imply a defimation of philosophy as such. In mij opinion, therefore, your client should be executed without hesitation.’ ↩︎
- Op pagina 381 gaan Onno en Max naar een toneeluitvoering van Koning Oedipus, in werkelijkheid herschreven door Mulisch zelf. ↩︎
- Dit betekent uiteraard niet dat iedere man die geen of een moeizame relatie met zijn moeder heeft, ook per definitie een Oedipus complex ontwikkelt – vergelijkbaar met het feit dat niet iedereen die met veel ellende geconfronteerd wordt, ook automatisch een depressie ontwikkelt. ↩︎
- De worsteling van Onno met zijn vader wordt tegen het einde van het verhaal nog duidelijker, als Onno een brief aan zijn allang overleden vader schrijft over het onderwerp Macht. ↩︎
- Gnostiek – Wikipedia ↩︎
- Ideeënleer – Wikipedia ↩︎
- Het barst in de roman van de vooruitwijzingen waar je bij eerste lezing snel overheen kijkt. Want wat lezen we al op pagina 154: Alles was plotseling aan het veranderen – als een omwaaiende boom, met wortels die uit de aarde werden getrokken, vol krioelend gedierte. ↩︎
- Een nihilist is iemand die nergens in gelooft. Niet in religie, niet in spiritualiteit, zelfs niet dat het leven enige waarde of betekenis heeft. Nietzsche was zelf overigens geen nihilist, hij beschreef het gevaar van het nihilisme. Maar vanuit het perspectief van een bewoner van de hemel is het logisch dat hij hier een nihilist genoemd wordt. ↩︎
- Zinloze slachting = de Eerste Wereldoorlog. De tekst is hier een beetje ambigu: bij eerste lezing lijkt het of de Hemel deze oorlog gestart is, maar dit kan niet kloppen. Wel maken ze er gebruik van om hun doel te bereiken, door Von Schlieffen een boodschap in te fluisteren. ↩︎
- Weer een voorbeeld van de spiegeling dood/leven, een telkens terugkerend thema. Zo krijgt Max op Cuba, vlak voor de conceptie van Quinten, een visioen van een Duitse soldaat die op het punt staat te sterven. Hij stelt zich voor dat die Duitse soldaat op dat moment een visioen krijgt van een groep mensen die op Cuba op het strand een conversatie voeren. Het visioen staat symbool voor de telkens terugkerende verbanden tussen gebeurtenissen die ver uit elkaar liggen in tijd. Dit wordt ook wel synchroniciteit genoemd en is de tegenhanger van een causaal verband. Synchroniciteit is een term bedacht door Jung. Mulisch was zeker bekend met deze term. (Met dank aan Isabelle, die dit in haar verslag verwerkte). Het lijkt ook wel iets op het fenomeen verstrengeling uit de kwantummechanica, alleen dan omgezet naar menselijke proporties: ↩︎
- We zien hierin een gelijkenis met Job, die door de Heer alles ontnomen wordt om zijn geloof te testen. Onno verwijst zelf ook naar zijn Jobstijding, zie pagina 836. ↩︎
- Zie onder andere pagina 804: ‘was uiteindelijk zijn moeder misschien het geheim?’ ↩︎
- Deus ex machina betekent letterlijk ‘god uit de machine’. In het Griekse toneel werd een verhaal vaak afgerond doordat god ingreep. Dat werd verbeeld door een stellage (de machine) te bouwen, waarna god letterlijk van boven het toneel naar beneden kwam zweven. De deus ex machina wordt in de literatuur gezien als een zwakke ingreep, een teken dat de schrijver het niet meer weet, niet in staat is om de eindjes aan elkaar te knopen. Vergelijk het met een spannende whodunnit, waar je 24 afleveringen in geïnvesteerd hebt, en dan komt de dader zomaar uit de lucht komt vallen, zonder aankondiging vooraf. Mulisch gebruikt deze deus ex machina een stuk vernuftiger, de engel komt niet uit de lucht vallen, het is de verteller van het verhaal en het begin en het einde van het verhaal. ↩︎
- Ook berijdt hij tijdens deze finale episode het witte paard Deep Thought Sunstar, het paard dat in Drenthe begraven ligt en waarmee Quinten een diepe band voelt. Het witte paard is een verwijzing naar Openbaring 6 in de bijbel, de vier ruiters van de Apocalyps die hun intrede doen op de dag des oordeels. ↩︎
- Mocht je nog twijfelen aan het idee dat de baarmoeder de bijna-hemel is, luister dan naar dit fragment uit ‘Mijn getijdenboek’, verteld door de schrijver zelf: https://www.youtube.com/watch?v=D5BHKXqGu5M ↩︎
- Max lacht weinig in de roman, Quinten slechts eenmaal. Net als Max krijgt hij de slappe lach als hij de hemel ontdekt. ↩︎
0 reacties