Het tweede hoofdstuk (na de Middeleeuwen) van een verhaal dat poogt om de literatuurgeschiedenis wat minder dor te maken.
Isa is een hedendaags personage uit De Beesten van Gijs Wilbrink. Die roman hebben we dit jaar in de klas behandeld en Gijs is ook op school geweest. Ik heb zijn toestemming om zijn romanfiguur ‘te jatten’, zolang het maar duidelijk is dat mijn teksten niets met zijn roman te maken hebben. In mijn versie vindt Isa een doos vol papieren, die zowel haar familiegeschiedenis als de literatuurgeschiedenis is.
Tevens mijn eerste poging om een renaissancegedicht te schrijven (op wat rijmelarijen na sowieso mijn eerste poging om een gedicht te schrijven). Dat valt nog niet mee, zoals je misschien gaat begrijpen als alle onderliggende regels duidelijk worden.
De eerste regels sluiten aan bij het vorige hoofdstuk, daarom komen ze misschien een beetje uit de lucht vallen.
De renaissance
Isa kon nauwelijks geloven wat ze gelezen had. Waren deze Arthur en Marie Antoinette werkelijk haar voorouders? Het zou in ieder geval haar kunstzinnige aanleg verklaren, de liefde die ze voelde voor de schilderkunst en voor Van Gogh in het bijzonder, én de liefde die ze voelde voor het schrijven daarover.

De doos lag vol met papieren. Snel las ze verder. Blijkbaar was er een goede eeuw verloren gegaan, want het volgende werk was geschreven in 1601, een gedicht van een zekere Marie. Misschien was er een brand uitgebroken en waren de teksten van de tussenliggende generaties verloren gegaan. Of misschien was iemand simpelweg nalatig geweest. Hoe vaak was ze zelf niet belangrijke spullen kwijtgeraakt? Al kon ze zich nauwelijks voorstellen dat iemand zo slordig zou omspringen met een familiegeschiedenis. Hadden bekrompen geesten de teksten ontdekt en ze als ‘moreel verwerpelijk’ bestempeld? Zoiets gebeurde aan de lopende band in de geschiedenis, tot op de dag van vandaag. Wie weet waren de teksten aangevreten door muizen en ratten. Nog voor de hand liggender: het kunstenaarsbloed had een paar generaties had overgeslagen, zoals dat ook bij haar directe familie het geval was.
Ze zou er nooit achter komen. Feit was dat een combinatie van bovenstaande factoren ervoor gezorgd had dat vele oude teksten verloren waren gegaan; ze had weleens gelezen dat van de oude Griekse teksten slechts 10% was overgeleverd. De rest was al dan niet moedwillig verbrand, verdwenen, aangevreten. Een van de klassiekste werken in de wereldgeschiedenis, Oedipus Rex van Sophocles, was bijvoorbeeld slechts tweede geworden tijdens een verhalenwedstrijd. Het verhaal van de winnaar had de tand des tijds niet doorstaan. Hoe goed moet dat verhaal dan niet geweest zijn?
Isa las verder:
In opdracht van mijn overgrootvader Jacobus van Gent
Wiens perkament ik in mijn bezit heb en die ik ken
uit de verhalen van mijn lieve oma Miriam
(Dus toch nog iemand anders met een talent voor verhalen, dacht Isa)
Jongen
Naakte jongen, met uw lange lok haar
Jongste broeder die ons tijdverlies gunt
Wondren tovert Gij, dat is wat Gij kunt
Poëten vinden woorden o zo waar
Muzikanten zijn uw grootste dienaar
Zij gebruiken uw gift als contrapunt
Tijd staat stil, krachtiger dan ied’re munt
Help mij, opdat ik naar mijn g’liefde vaar
Maandenlang al van elkaar gescheiden
Laat mij nu mijn volle geestkracht wijden
Aan m’n Jakob, naar wie ik zo verlang
Enorm krachtig is de inspiratie
Hiér en niét daar is hij – levitatie
Opdat ik hem vertel: ik ben in zwang
Wat betekende dit in vredesnaam? Isa kon er geen chocola van maken. Wie was die naakte jongen? Welke wonderen toverde hij? En waarom waren muzikanten en poëten helemaal weg van hem? Het gedicht kwam Isa voor als een soort geheimschrift.
Ze begon te googlen op ‘naakte jongen met lok haar’, maar dat leverde slechts ‘moreel verwerpelijke’ hits op. Toen begon ze het beeld te imagineren en viel het eerste kwartje. Kairos! Die hadden ze behandeld tijdens cultuurgeschiedenis op de uni. De god van de gelegenheid, van het juiste moment om iets voor elkaar te krijgen.

En de god van de flow, zoals we tegenwoordig zouden zeggen. Het jongste goddelijke kind van Zeus. Nu begonnen de puzzelstukjes op hun plaats te vallen.
Die ons tijdverlies gunt.
Kairos was het broertje van Kronos, de god van de tijd die voorbij tikt. Kairos deed je de tijd vergeten wanneer je volledig in de ban van iets of iemand was, volledig opging in een fantasie of bezigheid. Als je dan vervolgens weer ‘ontwaakte’ en op de klok keek, was er tot je verbazing veel meer of minder tijd verstreken dan je verwacht had. Het was Isa regelmatig overkomen als ze schilderde of een stuk schreef. Of wanneer ze de tijd met een vriendje doorbracht. Dan vlogen de minuten om, terwijl diezelfde tijdseenheid uren leek te duren tijdens een oersaai college.
Kairos was het die de poëten inspiratie, en aldus woorden gaf.
Krachtiger dan ied’re munt.
Dat betekende waarschijnlijk: goddelijke inspiratie die veel meer waard was dan welke financiële beloning dan ook.
Levitatie:
Letterlijk: het omhoog zweven van voorwerpen of levende wezens. Door Marie waarschijnlijk figuurlijk gebruikt om een staat aan te geven die haaks staat op het met beide benen op de grond staan, onze natuurlijke, aardse staat. Wie geïnspireerd werd door Kairos zweefde, bevond zich in de wolken.
Marie wilde deze staat blijkbaar bereiken om althans in gedachten zo dicht mogelijk bij haar Jakob te zijn, als een soort telepathie, om hem iets mede te delen. Namelijk dat ze ‘in zwang’ was. Was ze zwanger? Of betekende ‘in zwang’ dat het de juiste tijd voor iets was, wat weer aansloot bij de thematiek van het gedicht? Het juiste moment om iets voor elkaar te krijgen.
Een volgend kwartje begon te vallen. Op de middelbare school had haar uitstekende docent Nederlands twee lessen besteed aan het sonnet. Een van de vereisten van een sonnet was een afsluiter in de vorm van een woordspeling. Dus waarschijnlijk waren beide lezingen juist. Isa herinnerde zich de andere vereisten niet meer helemaal en begon weer te googelen, nu op sonnet.
Deze woordspeling bleek een epigram, of een pointe te heten. Ook moest ieder sonnet een wending, oftewel een volta bevatten. Dat was ook in het gedicht van Marie het geval: we gaan van het algemene naar het bijzondere: in het octaaf (de eerste 8 regels) wordt beschreven wat Kairos de mensen brengt, in het sextet (de laatste 6 regels) wat Kairos voor Marie persoonlijk betekent.
Isa las verder op internet en begon zich nu te verdiepen in de vormaspecten van het sonnet. Die legde ze naast het gedicht van Marie:
14 regels – check
Specifieke eisen wat betreft strofe-indeling, met een octaaf (2×4 regels) en een sextet (2×3 regels)- check
Een vast rijmschema in verschillende varianten – check, in dit geval abba abba ccd eed
Een metrisch gedicht – Check?? Iedere regel heeft een vast aantal lettergrepen, namelijk 10 in dit geval. Maar het metrum leek Marie los te laten. Weliswaar begint iedere regel met een afwisseling van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen, maar dit kon ze niet tot het einde volhouden.

Het gedicht ‘Jongen’ van Marie is een spiegeling van het gedicht ‘Gezwinde Grijsaard’ van PC Hooft (1603): Gezwinde grijsaard die op wakkre wieken staag* De dunne lucht doorsnijdt, en zonder zeil te strijken* Altijd vaart voor de wind, en ieder na laat kijken, Doodsvijand van de rust, die woelt* bij nacht, bij dag,Onachterhaalbre Tijd, wiens hete honger graag Verslokt, verslindt, verteert al wat er sterk mag lijken En keert en wendt en stort Staten en Koninkrijken; Voor iedereen te snel, hoe valt gij* mij zo traag?Mijn lief, sinds ik u mis, verdrijve* ik met mishagen De schoorvoetige Tijd, en tob de lange dagen Met arbeid avondwaarts; uw afzijn valt te bang.En mijn verlangen kan de Tijdgod niet bewegen. Maar ‘t schijnt verlangen daar zijn naam af heeft gekregen, Dat ik de Tijd die ik verkorten wil. Nu is het de man die naar de vrouw verlangt en wordt er verwezen naar Chronos in plaats van Kairos. En ook nu zien we een wending van het algemene naar het bijzondere: in het octaaf zien we wat de Tijd(god), de gezwinde grijsaard, met de mensen doet, in het sextet lezen we wat de Tijd met de dichter doet. Het epigram op het einde is bijzonder kunstig: verlangen naar de vrouw heeft hier ook de betekenis van verlengen van de Tijd. Hoewel Marie een moedige poging heeft ondernomen, is het haar niet gelukt om een gedicht te schrijven dat naar de maatstaven van renaissancedichters perfect is. Ze heeft het zichzelf ook niet gemakkelijk gemaakt door voor een trocheïsche (een afwisseling van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen) pentameter (10 lettergrepen) te kiezen. De Nederlandse taal is hiervoor niet zo geschikt, zeker niet in een gedicht, omdat je dan moet eindigen met een onbeklemtoonde lettergreep, terwijl het rijmwoord bijna per definitie beklemtoond is. Wel komt het rijmschema overeen met dat van Gezwinde Grijsaard. Dichterlijk vakmanschap was een vereiste in de renaissance. Als je, zoals tegenwoordig, in een wat vrijere versvorm schreef, dan werd je niet serieus genomen. PC Hooft benadert de perfectie volgens renaissance maatstaven. Zijn regels zijn Alexandrijnen: versregels met zes jamben (onbeklemtoond/beklemtoond, het tegenovergestelde van een trochee dus). Hier en daar wijkt hij af van het metrum, maar dat is juist de bedoeling! Bijvoorbeeld in ‘Stort Staten’ waarbij zowel Stort als Sta beklemtoond zijn. Zo krijgen deze lettergrepen nadruk. Bovendien is hier sprake van een alliteratie, waardoor de woorden nog meer nadruk krijgen en de ‘vernietigende werking van de tijd duidelijk hoorbaar wordt’. Dus door twee klankingrepen ontstaat er een inhoudelijk effect. Dat is poëzie (en muziek!) op zijn top: de dichter speelt tegelijkertijd op je gehoor en op je verstand in, terwijl hij via metaforen (een schip op zee dat model staat voor de Tijd) ook nog beelden oproept. Dit is nog maar een korte opsomming van alle vormgeintjes die Hooft in dit gedicht gestopt heeft. Let maar eens op de overvloed aan alliteraties, assonanties en antitheses (tegenstellingen, zoals nacht en dag, snel en traag, kort en lang). Voor nu laten we het hier qua vorm even bij, later gaan we nog andere gedichten behandelen. Het belangrijkste kenmerk van de renaissance (Wedergeboorte) dat in deze gedichten is terug te vinden, is uiteraard de verwijzing naar de oude Grieken. Typerend is ook het thema van de onbereikbare liefde, dit wordt ook wel een Petrarkisch gedicht genoemd, naar Francesco Petrarca (1304-1374), die zijn liefde voor de onbereikbare Laura in honderden gedichten heeft verbeeld. Het thema van de Tijd die alles ‘verslokt, verslindt, verteert al wat er sterk mag lijken’, zélfs ‘Staten en Koninkrijken’, is weer een fraai staaltje van literaire traditie. Zo zien we het bijvoorbeeld terugkomen in het gedicht ‘Ozymandias’ van de Romantische dichter Percy Bysshe Shelley (1792 – 1822) over de gelijknamige Egyptische farao, die ooit een enorm rijk had. Maar zelfs dat rijk bleek niet bestand tegen de tand des tijds, mede doordat Ozymandias overmoedig werd (op haar beurt weer een belangrijk thema in de Griekse oudheid, dat wordt aangeduid met het begrip Hybris, hoewel dat geen letterlijke vertaling van overmoed is.) De goden, in dit geval Kronos, zijn namelijk altijd sterker dan de nietige mens. De beroemde aflevering ‘Ozymandias’ van Breaking Bad is gebaseerd op het gedicht van Shelley. In het begin van de aflevering [spoiler alert!] wordt de tijd versneld afgespeeld: van de eerste aflevering in de woestijn, waarin Walter White begint met het opzetten van zijn chrystal meth-imperium, tot aan de aflevering die gaat volgen, wanneer alles instort, wederom in de woestijn. En ook nu is Hybris een belangrijk thema. Walter White, inmiddels getransfereerd tot Heisenberg, wil maar blijven groeien en groeien, machtiger en machtiger worden, wat tot zijn ondergang leidt. En tot de ondergang van alle mensen in zijn omgeving. Hoewel men in de renaissance ook niet vies was van een flirt met het bovennatuurlijke, heeft Maries thema van ‘eenwording in gedachten’ meer trekjes van de Romantiek. De ultieme romanticus weet zijn verbeeldingskracht zodanig in te zetten dat hij met zijn of haar fantasie een tafereel kan schilderen alsóf het zich in de realiteit afspeelt. De Duitse schrijver en dichter Novalis (1772-1801) ging zelfs zover dat hij een lange blauwe jurk van zijn overleden vrouw Sophie von Kühn op het bed uitspreidde, met de muts die ze had gedragen erbovenop en een boekje dat ze op het laatst had gelezen opengeslagen ernaast, met als doel om het beeld van haar zó scherp op te roepen dat het bijna leek of ze bij hem was. Of misschien wel helemaal, want Novalis’ verbeeldingskracht, die hij zelf ‘magisch idealisme’ noemde, leek grenzeloos te zijn. |
