Een inleidend praatje voor de boekenclub Ulft. Samen bespreken we tweemaandelijks een klassieker uit de wereldliteratuur. Een mooie gelegenheid om in de huid van een advocaat te kruipen. 1

Dames en heren van de jury,

Met dit pleidooi wil ik vandaag een aantal zaken aan de orde stellen met betrekking tot de roman Het Proces van Franz Kafka. Allereerst zal ik met een degelijke onderbouwing aantonen dat de overheersende lezing van Het Proces, namelijk die als de strijd van het individu tegen een bureaucratische overheid in het beste geval onvolledig en in het slechtste geval zelfs aantoonbaar onjuist is. Daarna zal ik aantonen waar deze roman dan wel om draait, en zelfs waar K. nu eigenlijk van beschuldigd wordt, een vraag die volgens het gros der commentatoren niet beantwoord wordt – om uiteindelijk bij de schuldvraag uit te komen, waarover ik alvast een tipje van de sluier zal oplichten. Want de schuldige, beste dames en heren van de jury, dat is niet alleen K., dat zijn wij allemaal, op een paar zeldzame uitzonderingen na.

Sinds de verschijning van de roman in 1925 is deze een geheel eigen leven gaan leiden, wat geleid heeft tot het bekende begrip ‘Kafkaësk.’ Een korte zoektocht op het internet levert steevast beschrijvingen op in de trant van: ‘beklemmend en vervreemdend’, waar op zich weinig tegenin te brengen valt. Maar als illustratie hierbij lezen we onder andere: ‘De regelgeving en alle controles leiden tot een kafkaëske bureaucratie’ en: machteloze onderworpenheid aan hogere bureaucratische instanties. En typ ik op google de woorden ‘toeslagenaffaire’ en ‘kafkaësk’ in, dan krijg ik miljoenen hits, waaronder verwijzingen naar het boek ‘Kafka in de rechtsstaat’. Allemaal voorbeelden waarbij het begrip Kafkaësk verwijst naar de relatie tussen het individu en de overheid, oftewel de rechtsstaat.

Ook is de roman door de decennia heen opgevat als een metafoor voor fascistische en communistische rechtsstaten, een mooi staaltje van wat de Duitsers zo mooi hineininterpretieren noemen, aangezien Kafka het grootste deel van het verhaal in 1914/1915 schreef toen fascisme en communisme als staatsvorm nog niet eens geboren waren. Is er iets mis met deze vorm van interpretatie? Zeker niet, het staat een lezer vrij om een roman te interpreteren zoals hij of zij dat wil en er vallen vele parallellen te leggen tussen de inhoud van de roman en het gedrag van overheden in al hun verschijningsvormen. Maar je zult dan wel met vele vragen en tegenstrijdigheden blijven zitten bij deze manier van lezen, terwijl de roman in wezen kristalhelder als je deze leest vanuit het juiste perspectief. Bovendien mis je dan een veel omvattender punt dat Kafka maakt, namelijk dat overheidsfalen als gevolg van onder andere vriendjespolitiek, omkoping, ondoorgrondelijke wetten en valse beeldvorming ‘slechts’ een gevolg is van iets veel groters.

Bewijsstukken

Dat de roman niet draait om de verhouding individu/overheid is zo overduidelijk dat het bijna beneden mijn waardigheid als advocaat en zonde van mijn tijd is om dit aan te tonen. Maar het omdat nu eenmaal de bedoeling van een rechtszaak is om stellingen te onderbouwen, zal ik u toch enige bewijsstukken geven.

Het begint al met het feit dat K. ondanks zijn arrestatie vrij mag blijven rondlopen en niet verhoord wordt. Ook is er niemand van zijn bewakers of aanklagers die zich legitimeert. De zogenaamde rechtszaal bevindt zich bovendien in een woonhuis, een belangrijk element van de roman waarop wij later nog terugkomen.

Daarnaast wordt in de roman tig malen melding gemaakt van het feit dat het hier geen normale rechtsgang betreft. Een paar voorbeelden: in het gesprek met zijn oom verklaart K.: “In de eerste plaats gaat het helemaal niet om een proces voor de gewone rechtbank.” En even later: “Ik wist niet dat je ook in zo’n zaak een advocaat in de arm kon nemen.” Waarop oom antwoordt: “Maar natuurlijk, dat spreekt toch vanzelf”, waarmee de oom direct duidelijk maakt dat ook hij van het bestaan van deze andere rechtsorde weet. (Het is overigens ook geen toeval dat juist de familie zich druk maakt om de rechtszaak tegen K., want als K. in diskrediet wordt gebracht, wordt by proxy ook de goede naam van de familie geschaad, zoals volledig helder wordt als wij het complete plaatje geschetst hebben.)

En de schilder Titorelli verklaart: ‘Ook deze meisjes (die achter de deur het gesprek tussen K. en de schilder afluisteren) horen bij de rechtbank. Alles hoort immers bij de rechtbank.” Een buitengewoon belangrijke opmerking waarop wij ook later nog terug zullen komen.

Mocht het nog niet duidelijk zijn dat de staat in eerste instantie niets met het conflict te maken heeft:  als K. door twee vertegenwoordigers van deze vreemde schaduworganisatie wordt opgehaald en zich met wederzijdse instemming van zijn vrijheid heeft laten beroven, lezen we het volgende: “Ze kwamen door enkele omhooglopende straten, waar hier en daar politieagenten stonden of liepen, nu eens in de verte, dan weer vlakbij. Een agent met een borstelige snor, zijn hand aan het gevest van zijn sabel, leek opzettelijk dicht bij de niet geheel onverdachte groep te komen. De heren hielden de pas in, de agent leek zijn mond al open te doen, maar K. trok de heren uit alle macht mee.

Goed, nu wij onomstotelijk hebben aangetoond dat een enkelvoudige lezing op het niveau van individu versus staat simpelweg onhoudbaar is, doemt de vraag op: tegen wie strijdt het individu K. dan wel? De schilder heeft het antwoord al gegeven: Alles hoort immers de rechtbank. Zelfs minderjarige meisjes, of misschien wel: juist ook minderjarige meisjes. De aanklagers en de rechters, dat zijn wij. De gehele samenleving. De algehele opinievorming. De uitkomst van een enorm geruchten- en roddelcircuit. Daarom zijn alle panden onderdeel van de rechtbank. Wij citeren wederom Titorelli:

“Dat zijn de kantoren van de griffie. Wist u niet dat hier griffiekantoren zijn? Je hebt toch op bijna elke zolder griffiekantoren, waarom zouden ze net hier ontbreken? Ook mijn atelier maakt eigenlijk deel uit van de griffiekantoren, maar de rechtbank heeft het mij ter beschikking gesteld.”

Het woord dat het meest in de roman voorkomt is het woord ‘deur’, ik ben op een gegeven moment gestopt met tellen, maar het moet in de honderden lopen. En achter elke deur bevindt zich een luistervink. Dat begint al bij aanvang van de roman, als K. een onderhoud heeft met juffrouw Bürstner bij wie hij avances maakt. Mevrouw Bürstner is zeer ongerust dat de buurman dit meekrijgt. En zo gaat het de hele roman, nergens is er enige vorm van privacy, altijd bevindt zich iemand achter de deur die mee kan luisteren. De rechtbank is immers overal. Jufforuw Bürstner ongerustheid is overigens meer dan terecht. Zo verklaart mevrouw Grubach aan K. het volgende:

Ik wil beslist geen kwaad woord spreken van juffrouw Bürstner, het is een goed, lief meisje, vriendelijk, netjes, punctueel, ijverig, daar heb ik allemaal veel waardering voor, maar één ding is zeker: ze zou trotser, terughoudender moeten zijn. Ik heb haar deze maand al twee keer in afgelegen straten met steeds een andere heer gezien. …Het is overigens niet het enige wat haar in mijn ogen verdacht maakt – waarbij ik uw speciale aandacht vraag voor het in deze context uitstekend gekozen woord verdacht.

En hoewel het nergens in de roman expliciet benoemd wordt, zit in dit citaat al besloten waar K. nu eigenlijk van verdacht wordt.  Vanwege het impliciete karakter heeft dit onderdeel van mijn pleidooi iets van indirecte bewijsvoering, maar daar staat tegenover dat interpretatie nu eenmaal een belangrijk onderdeel van de analyse van een literaire roman is. Een schrijver levert ons niet alles op een dienblaadje aan, wij moeten als lezers ook ons werk doen.

Laten we er eens een andere verdachte bij pakken, de door het proces aan lager wal geraakte koopman Block. Hij vertelt K.:

Mijn proces duurt waarschijnlijk al veel langer, het begon kort na de dood van mijn vrouw

Aha, dus als hij weduwe en dus vrijgezel is geworden, vrijgezel, net zoals K. en net zoals juffrouw Bürstner. Alle drie zijn ze verdacht. Voor de goede orde: het naakte feit dat iemand vrijgezel is, maakt hem of haar nog niet schuldig, en zelfs nog niet direct verdacht, daarvoor is nog iets meer nodig, zoals twee keer in afgelegen straten met steeds een andere heer gezien worden.

En laten we dieper inzoomen op een vierde figuur wiens sociale status onduidelijk is: Leni, de verzorgster van de advocaat van K. Dit zegt de advocaat over haar:

Deze eigenaardigheid bestaat daarin dat Leni de meeste beklaagden mooi vindt. Ze hecht zich aan allemaal, allemaal lijken ze trouwens ook van haar te houden.

En even later in de monoloog:

De beklaagden zijn gewoon de mooisten… het kan niet de schuld zijn die ze mooi maakt, het kan dus alleen aan de tegen hen aangespannen procedure liggen, die op de een of andere manier hun uiterlijk tekent.

Mooie vrijgezellen die zich niet gebonden hebben. Die zijn verdacht in de ogen van de gemeenschap, het gigantische roddelcircuit. Nog niet schuldig, maar toch zeker verdacht van promiscue activiteiten. Geen officiële rechtbank in de 20e of 21 eeuw die hiervoor iemand zou aanklagen (althans niet als het gaat om man-vrouwverhoudingen, staat u mij even een voetnoot toe door u te wijzen op het lot van de briljante wiskundige Alan Turing). Maar een doodzonde in bekrompen samenlevingen die zelfs tot sociale moord (of sociale zelfmoord?) kan leiden.

Veelbetekenend is het ook dat een vonnis nooit in de rechtbank zelf geveld wordt en al helemaal niet in het gezicht van de verdachte. Wat rechtstreeks tegen de verdachte wordt gezegd, is van weinig betekenis en kan een dag later, achter de rug van de verdachte, alweer herroepen worden.

Het bed

Niet voor niets is het op een na meest gebruikte woord in de roman: het bed. K. wordt opgepakt als hij in bed ligt. Als men de kamer van de schilder wil verlaten, moet men zelfs over het bed stappen. Het bed, het laatste bastion van de privacy, maar desondanks, of juist daardoor het favoriete mikpunt van de roddel en de aantasting van de goede naam.

Deze lezing van de roman verklaart ook de telkens opduikende absurde stoeipartijen tussen man en vrouw, op en over het randje van aanranding, al is telkens onduidelijk  hoe de vrouw ten opzichte van de worsteling staat. In sommige commentaren wordt erop gewezen dat deze stoeipartijen symbool staan voor onderdrukte seksuele neurose van beide seksen, en ik kan daar een eind in meegaan. Men zou zelfs een zaak kunnen maken dat de eeuwige pottenkijkers en kwaadsprekers slechts de monogame relatie toelaten, en daarmee deze onderdrukte seksuele neurose voeden en in stand houden.

Goed, er zijn nog een aantal zaken die wij dienen op te helderen, voordat ik het oordeel over dit pleidooi aan u over laat. Wie is nu uiteindelijk de rechter? Wat had K. eigenlijk moet doen? En wat is onze rol, de rol van de lezer in dit geheel?

Om met het eerste te beginnen. De rechter is zeker niet één persoon, zoals de advocaat van K. uitlegt aan de koopman Block:

Wat heb ik helemaal gezegd? Ik heb een uitlating van een rechter herhaald. Je weet dat de verschillende meningen rond de procesgang zich ophopen tot een ondoordringbare massa.

Eén rechter is maar een minuscuul radertje in een oneindig uitgestrekt web, oftewel een ondoordringbare massa. De uiteindelijke uitspraak wordt bepaald door onder andere de hiërarchische positie van de aanklagers, hun status, onderlinge relaties, de toevallig dan heersende mores in een samenleving, het gedrag van de beklaagde, ook al heeft dat gedrag niets meer te maken met de oorspronkelijke aanklacht, en nog veel meer – die tezamen leiden tot een van alle logica ontdaan, onbegrijpelijk en ondoordringbaar vonnis.

Het is belangrijk om te benadrukken dat K. uiteindelijk veroordeeld wordt door de lagere rechtbank. Vlak voor zijn terechtstelling vraagt hij zich af:

Waar was de rechter die hij nooit gezien had? Waar was de hoge rechtbank die hij nooit had bereikt?

K. wordt veroordeeld door de lagere rechtbank, oftewel de gezamenlijke stem van het volk. Er wordt wel gezinspeeld op een hogere rechtbank, maar die heeft nooit iemand gezien. Men zou een goed punt kunnen maken dat de hoogste rechtbank niemand minder dan God is, hij die het Laatste Oordeel velt dat alle menselijke oordelen tot vooroordelen maakt,2 Maar in het bestek van dit pleidooi ontbreekt ons de tijd om hier dieper op in te gaan, al moet ik met spijt bekennen dat ik wellicht het meest intrigerende deel van de roman, het verhaal van de poortwachter, hiermee bijna onbenoemd laat. Misschien een andere keer. Enfin, het wordt tijd om af te ronden, leden van de jury.

Wat had K. moeten doen? In feite had hij maar één kans: volstrekt maling hebben aan de goegemeente met hun schijnproces. Het complete proces volledig negeren en gewoon doorgaan met zijn leven. De pastoor geeft hem dit advies via de parabel van de poortwachter, waarbij K. voor de potentieel vrije mens staat en de poortwachter voor een typische afgezant van het systeem, iemand die een taak uitvoert zonder zelf te weten waarom hij die taak uitvoert, een gevangene van het systeem dus:

In de eerste plaats staat de vrije mens boven de gebondene. En die mens is werkelijk vrij, hij kan gaan en staan waar hij wil, alleen de toegang tot de wet is hem verboden…..als hij op zijn krukje naast de poort gaat zitten en daar zijn leven lang blijft, gebeurt dat vrijwillig, van enige dwang in het verhaal is in het verhaal geen sprake. De poortwachter daarentegen is door zijn ambt aan zijn plek gebonden….

Zo eenvoudig maar tegelijkertijd complex is het. Want wie van u, leden van de jury, durft van zichzelf te zeggen dat hij zo vrijgevochten en onafhankelijk is dat hij zich geen snars van het publiek en de contemporaine normen en waarden aantrekt? Zowel de geschiedenis als het heden, en het zal in de toekomst niet anders zijn, tonen aan deze opstelling slechts door een zeer beperkt aantal individuen wordt ingenomen. Individuen die we tegelijkertijd bewonderen en verafschuwen om hun onafhankelijke geest. Zo zit de mens nu eenmaal in elkaar.

En laten we de rollen nu eens omdraaien. Want u bent tegelijkertijd individu als onderdeel van het publiek. Neemt u op zijn tijd ook niet de rol aan van mevrouw Brückner? Speelt u op zijn tijd ook niet voor luistervink en bent u ook niet onderdeel van het zich eindeloos vertakkende roddelcircuit? Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt, zo valt in de Schrift te lezen. Evenals: wie zonder zonde is, werpe de eerste steen. Ik voor mijzelf durf de steen nog niet eens op te rapen, laat staan hem te werpen.

Mijne dames en heren, ik heb niet de minste illusie dat het systeem te veranderen is, daarvoor is het te complex en ondoordringbaar. Het enige wat ik van u vraag is het volgende: mocht u in de toekomst de neiging voelen om de steen te werpen, denkt u dan even terug aan het lot van de arme K.

Ik dank u allen.


  1. Interesse om lid te worden van de boekenclub? Of gewoon een keer vrijblijvend langskomen? Stuur een mailtje naar stortelder.joris@verstenliefde.nl We zien je graag verschijnen! ↩︎
  2. Een bewerkt citaat van Freek de Jonge ↩︎
Categorieën: Beschouwingen

0 reacties

Geef een reactie

Avatar plaatshouder

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *