Dit hoofdstuk is het eerste uit een langer verhaal met als werktitel Kameleon, over een zorgenkind des levens dat verdacht veel op mij lijkt. Deze puer aeturnus neemt achtereenvolgens de gedaante aan van tekstschrijver, werkloze, postbode, nachtportier en docent.

Motto

Ontelbare aderen strekken zich uit tot in de verste uithoeken van dit ondefinieerbaar gevormde lijf, pompen bloed, vervangen onvermoeibaar cellen. Zenden nieuwe informatie uit, trekken oude informatie in. Zenden nieuwe consumptieartikelen uit, trekken oude consumptieartikelen in.

Neem nou een octopus. [..] Terwijl ik in de rechtszaal was, drong het beeld van zo’n beest zich onweerstaanbaar aan me op. Het kan allerlei vormen aannemen. Soms neemt het de vorm aan van de staat, soms van de wet. Soms neemt het vormen aan die nog gecompliceerder zijn. Je kunt hakken wat je wilt, maar die armen groeien telkens weer aan. Niemand is in staat het te doden. Het is te sterk, en het leeft op te grote diepte. Niemand weet zelfs waar zijn hart is. En wat ik toen ervoer, is enorme vrees. En ook het wanhopige gevoel dat ik er nooit aan zou kunnen ontsnappen, al vluchtte ik nog zo ver weg.  

Haruki Murakami – After Dark (2004)

Intro

De droom kent verschillende versies, met verschillende personen en verschillende gebouwen. Maar sommige details zijn altijd hetzelfde. Het pad naar de school loopt via kronkelwegen en lichte hoogteverschillen. Daardoor is de school pas laat te zien. Ik loop er vol zelfvertrouwen naartoe, weet blindelings waar ik moet zijn. Tussen twee gazons in ligt een speeltuintje. Iemand zit op een glijbaan naar de maan te turen.

Eenmaal aangekomen bij de ingang slaat mijn stemming om: ik heb geen flauw idee in welk lokaal ik moet zijn. Het is van het allerhoogste belang dat ik deze les volg, anders kan ik mijn diploma niet halen. En dat is om een of andere reden van een nóg groter belang. Alsof mijn leven ervan afhangt. Ik zoek, loop om het gebouw heen, kijk door de ramen, maar kan mijn bestemming niet vinden. Ik word steeds wanhopiger. En dan, op het toppunt van mijn wanhoop, zegt iemand: ‘Jij hebt je diploma toch allang gehaald?’ Vervolgens ontwaak ik. Na een paar seconden schemering besef ik dat diegene gelijk heeft. Toch voel ik mij niet opgelucht.

De Daltons

Mijn baas lijkt als twee druppels water op Joe, de leider van de gebroeders Dalton. Hij is klein van stuk, heeft pikzwart haar en zelfs zijn snor komt overeen met die van Lucky Luke’s aartsvijand. Bovenal delen ze dezelfde karaktereigenschap. Opvliegendheid. Deze emotie is er mede verantwoordelijk voor dat het bedrijf in een permanente staat van zwaar weer verkeert. Bij iedere onheilstijding van bank of belastingdienst sprint Joe de trap op richting verkoopdienst om aldaar in toorn te ontsteken. Andersom, als ook maar het kleinste teken van herstel zich aandient, steekt de grootheidswaan meteen de kop op en worden productie en personeelsbestand onverantwoord opgevoerd.

Deze kringloop herhaalt zich al een paar decennia. In de jaren negentig, toen adverteerders van gekkigheid niet wisten waar ze met hun geld naar toe moesten en zichzelf bij bosjes aanboden, slaagde Joe erin failliet te gaan door een veel te grote broek aan te trekken. Na een paar wijntjes vertelt hij er in geuren en kleuren over. Zijn favoriete uitspraak: ‘De Eerste Golfoorlog kende twee slachtoffers: Saddam Hoessein en ik.”

Ondanks deze ervaring heeft hij nooit geleerd van zijn fouten. Ook hierin valt een parallel te ontdekken met de gebroeders Dalton. De broers graven telkens opnieuw, ieder voor zich, een gat als ze uit de gevangenis willen ontsnappen. Het komt niet in ze op één gat te modelleren naar het evenbeeld van Averell, waardoor niet alleen hij, maar ook zijn drie kleinere broers door hetzelfde gat kunnen. Door dit telkens terugkerende patroon komen ze immer weer tijd tekort. Lucky Luke zit hen immers op de hielen.

Ook mijn baas heeft voor het boevenpad gekozen. Diep in zijn hart zou hij het liefst een gerespecteerd uitgever zijn – misschien was hij dat ooit ook wel, maar het ontbreekt hem ten enen male aan de eigenschappen die daarvoor nodig zijn. En dus worden adverteerders gelokt met fictieve oplagecijfers, ploffen bv’s als rotjes tijdens de jaarwisseling en wordt het werkgeversaandeel al een jaar of drie niet meer afgedragen. De sterke arm – en hier begint de vergelijking met Lucky Luke mank te lopen – is in geen velden of wegen te bekennen. Af en toe stijgt het water tot aan de lippen – dan vindt er een executoriale verkoop plaats. Het personeel wordt vervangen door een nieuwe ploeg, vervolgens draait alles onder een andere naam weer door alsof er niets gebeurd is.

Toch zou het te ver gaan om de verantwoordelijkheid van deze Werdegang alleen bij Joe Dalton neer te leggen. Het personeel bakt er ook niets van. Op de werkvloer heerst anarchie; de productie is afhankelijk van de vraag wie er die dag toevallig zin heeft. Soms loopt er zomaar iemand met talent naar binnen, maar deze stuit binnen de kortste keren op een muur van onwil en onbegrip – waarna hem niets anders rest dan deze plek des onheils te verlaten. Of te blijven en net zoals de anderen te worden.

De anderen. Zoals ik. Werkzaam op de redactie, al lijkt het hier meer op een bedrijfskantine dan op een redactieruimte. Het ruikt hier ook naar een bedrijfskantine. Zo eentje uit de jaren ’80. Te pas en te onpas komt iemand een snack opwarmen in de magnetron; het aroma daarvan raakt vermengd met de geur uit het rooklokaal twee deuren verderop. Ook op dat gebied trekt de firma Dalton zich weinig van de wet aan.

Mijn bureau is een verzamelplek voor chronisch ontevreden mensen. Hier spuit men zijn gal over de gang van zaken binnen het bedrijf. Nu wil het geval dat mijn werkplek zich op twee meter afstand van Joe bevindt, slechts gescheiden door een dun wandje. Dalton moet flarden van die gesprekken opvangen, dat kan niet anders, en zo lijkt het net alsof ik de leider van het verzet is. Had ik toevallig drie meter verderop gezeten en waren verder alle omstandigheden gelijk, dan zou dit verhaal er wellicht heel anders uitzien – of niet eens bestaan.

Vandaag heb ik geen tijd voor bedrijfspolitiek. Vandaag moet er gewerkt worden. Ik werk allang niet meer voor het bedrijf, laat staan voor mijn baas, ik werk uit zelfbehoud. Mijn laatste restje motivatie wend ik aan voor mijn eigen gemoedsrust. Verval ik helemaal in lethargie, dan krijgt mijn eigenwaarde er nog een knauw bij – en dat zou wel eens de genadeklap kunnen betekenen. Ik sta immers al onder constante spanning, die zich van mijn hoofd vertakt naar mijn maag en naar een beknelde zenuw in de buurt van zijn linkerschouder, waardoor ik mijn hoofd slechts met moeite kan draaien. Bij Dalton & Co is dat een extra handicap: hier kun je maar beter op de hoogte zijn van wat zich achter je rug afspeelt.
De spanning kent niet alleen een lichamelijke maar ook een geestelijke component, in de vorm van irritatie. De muziek die mijn collega draait – ik begrijp niet hoe iemand de ganse tijd naar niets anders dan monotone muziek kan luisteren, muziek waarbij de bas en de gitaar telkens dezelfde lijn spelen, zonder ooit eens op het idee te komen om twee melodieën door elkaar te spelen, met uitzondering van de verplichte solo vlak voor het laatste refrein. Dokwerkersmuziek, met als enige doel om zoveel mogelijk lawaai en agressie voort te brengen.

Ik ben een foto kwijt. Ik zoek al mijn bestanden na maar het lukt me niet de foto te vinden. Die foto moet in het blad, dat heeft de opdrachtgever uitdrukkelijk laten vastleggen. Plaats ik een andere foto, dan past de opdrachtgever de rekening aan of hij eist een nieuwe tegenprestatie. In beide gevallen krijg ik er gezeik mee. Daarom moet ik die foto vinden. Ik zou naar de opdrachtgever kunnen bellen met de vraag of ze de foto opnieuw kunnen sturen, maar daarmee maak ik de indruk mijn dossier niet op orde te hebben. Ik weet zeker dat ik die foto in een digitale map heb gestopt – en toch kan ik die map nergens vinden.. De mail zelf is spoorloos verdwenen, dat maakt het er allemaal nog raadselachtiger op.
Het is een foto waarop alle medewerkers van een hotel poseren voor een groot bord met daarop de tekst ‘beste hotel van 2012 in de categorie gastvrijheid.’ Op de achtergrond zien we de contouren van het hotel, op de voorgrond een fonteintje. Er is veel discussie over die foto geweest, zo heeft mijn contactpersoon me verteld. Er is zelfs gestemd over welke foto het moet worden, sommige medewerkers waren niet tevreden over de in eerste instantie uitverkoren foto. Weten zij veel dat niemand anders die foto ooit onder ogen krijgt. Ze krijgen zelf een paar bewijsexemplaren toegestuurd en de rest blijft hier op de zaak of in de drukkerij liggen.

Dat alles neemt niet weg dat het in mijn belang is om die foto te vinden. En dus zoekt ik alle mails en mappen nog een keer door. Vruchteloos. Verdomme. Precies op dat moment komt er een mail binnen van salescollega Walter. Die heeft alvast de vrijheid genomen om twee interviews voor me in te plannen. Dat… had hij niet moeten doen. Als ik ergens niet tegen kan dan is het wel dat iemand mijn agenda bepaalt. Terwijl ik de mail lees, probeert de afschuwelijke stem van de zanger wanhopig boven zijn band uit te komen. Dat geeft me het laatste zetje.

Ik spring uit mijn stoel en ren de trap op richting Walter. Die krijgt zijn vet ten overstaan van al zijn collega’s. Nu ben ik zelf in Joe Dalton getransformeerd.

Categorieën: Verhalen

0 reacties

Geef een reactie

Avatar plaatshouder

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *